Laten we nu luisteren naar wat Augustinus zegt in zijn eigen woorden. De pelagianen van onze tijd – de sofisten van de Sorbonne-universiteit in Parijs – kunnen dan niet meer lasteren dat wij alle oude schrijvers tegen ons hebben, zoals hun gewoonte is. Daarmee imiteren ze ongetwijfeld hun vader Pelagius. Die sleepte Augustinus ooit hetzelfde strijdperk in.
In zijn boek Over berisping en genade bespreekt hij dit uitvoerig. Ik zal het kort citeren, maar wel in zijn eigen woorden: ‘Adam had genade gekregen om overeind te kunnen blijven in het goede, als hij dat wilde. Wij krijgen genade om het goede te willen en door de wil onze slechte begeerten te overwinnen. Adam kon dus als hij maar wilde. Maar hij wilde niet en dus kon hij niet. Wij krijgen zowel het willen als het kunnen. De eerste vrijheid hield dus in dat we in staat waren om niet te zondigen. Onze vrijheid is veel groter: we zijn niet meer in staat om te zondigen.’1
En we moeten niet denken dat hij het heeft over onze toekomstige volmaaktheid in het eeuwige leven. Lombardus laat zijn woorden daar onterecht op slaan.2 Augustinus neemt deze twijfel even later weg. Want hij zegt: ‘De Heilige Geest spoort de wil van de heiligen zo aan dat ze daardoor kunnen. En ze kunnen omdat ze dat willen en ze willen dat omdat God maakt dat ze dat willen. De heiligen zijn heel zwak. Juist in die zwakheid moet Gods kracht volbracht worden om hoogmoed te voorkomen. 2 Korinthiërs 12:9 Maar stel dat ze op hun eigen kracht aangewezen zouden zijn en God hen alleen zou helpen om te kunnen, als ze maar willen. Stel dat God niet zou maken dat ze ook willen. Onder alle beproevingen zou hun wil bezwijken omdat die zwak is. En dus zouden ze niet kunnen volhouden. Daarom wordt de zwakheid van de menselijke wil geholpen. Door Gods genade wordt hij aangespoord, zodat hij onwankelbaar volhoudt en – hoe zwak ook – niet kan bezwijken.’ Vervolgens legt hij uitgebreider uit dat ons hart onvermijdelijk Gods leiding volgt. Hij zegt dan dat de Heer wel mensen trekt die willen, maar dat Hij zelf gemaakt heeft dat ze willen.3
Ik heb nu uit Augustinus’ eigen mond het belangrijkste gewenste bewijs geleverd: de Heer biedt genade niet alleen maar aan, zodat ieder zelf vrij kan kiezen om de genade aan te nemen of af te wijzen. Nee, de Heer bewerkt zelf de keus en de wil in het hart. Elke goede daad die daarop volgt, is daar het resultaat en het effect van. En de genade wordt door geen andere wil gehoorzaamd, dan door de wil die door de genade zelf is gemaakt. Want ook dit zijn woorden van Augustinus, die ergens anders vandaan komen: ‘Genade alleen bewerkt al het goede in ons.’
1Augustinus, De correptione et gratia, 12.
2Petrus Lombardus, Sententiae II, 25.
3Augustinus, De correptione et gratia, 14.