Als we waarde hechten aan het gezag van de kerkvaders – zij nemen de term ‘vrije wil’ voortdurend in de mond. Maar tegelijk maken ze duidelijk waar die term volgens hen voor staat. Vooral Augustinus aarzelt niet om de wil slaafs te noemen.1 Ergens uit hij zijn verontwaardiging tegen degenen die de vrije wil ontkennen. Maar hij maakt duidelijk wat de belangrijkste reden daarvoor is, als hij zegt: ‘Niemand mag de vrije wil ontkennen om zo een excuus te hebben voor zonde.’2 En het is zeker dat hij ergens anders erkent dat de wil van de mens niet vrij is zonder de Geest. Want zonder de Geest is de wil van de mens onderworpen aan begeerten die de wil in boeien gevangen houden.3

Ook zegt hij dat de mens van nature zijn vrijheid kwijt is sinds de wil overmeesterd is door de zonde waar hij in gevallen is.4 En dat de mens zijn vrije wil slecht gebruikt heeft en zo zichzelf en zijn wil is kwijtgeraakt.5 En dat de vrije wil gevangen genomen is en daarom niet in staat is tot rechtvaardigheid.6 En dat de wil niet vrij kan zijn als Gods genade de wil niet vrijgemaakt heeft.7 En dat Gods rechtvaardigheid niet volbracht wordt als de mens door eigen kracht doet wat de wet beveelt, maar als de Geest helpt en de mens gehoorzaamt omdat zijn onvrije wil door God bevrijd is.8
Van al die dingen geeft hij in het kort de reden aan als hij ergens anders schrijft dat de mens de grote vermogens van de vrije wil kreeg toen hij werd geschapen, maar dat hij ze is kwijtgeraakt doordat hij zondigde.9 Dus vaart hij ergens anders fel uit tegen degenen die zich een vrije wil aanmatigen zonder genade, nadat hij eerst aangetoond heeft dat een vrije wil alleen gegeven wordt door middel van genade. Hij zegt: ‘Hoe durven ellendige mensen zich laten voorstaan op een vrije wil, voordat ze bevrijd worden? Of als ze al bevrijd zijn, hoe durven ze dan te pochen op hun eigen krachten? Ze letten er ook niet op dat in de term “vrije wil” het begrip “vrijheid” meeklinkt. En vrijheid is daar waar de Geest van de Heer is. 2 Korinthiërs 3:17 Dus als ze slaven van de zonde zijn, hoe kunnen ze zich dan beroemen op hun vrije wil? Want als iemand je overmeesterd heeft, ben je zijn slaaf. Maar als ze bevrijd zijn, hoe kunnen ze daar dan trots op zijn alsof ze het zelf gedaan hebben? Of zijn ze zo vrij, dat ze niet eens slaaf willen zijn van Hem die gezegd heeft: “Zonder mij kun je niets doen”?’10 Johannes 15:5
Ergens anders lijkt hij zelfs te spotten met het gebruik van de term ‘vrije wil’. Hij zegt dat de wil wel vrij is, maar niet bevrijd. De wil is vrij van rechtvaardigheid, maar een slaaf van de zonde.11 En ergens anders herhaalt hij die uitspraak en legt die uit. Hij leert dan dat de mens alleen vrij is van rechtvaardigheid als hij daar met zijn wil toe besluit, maar dat hij alleen vrij is van de zonde door de genade van de verlosser.12 Augustinus getuigt dus dat de vrijheid van de mens voor hem niets anders is dan een niet langer dienen oftewel een bevrijding van rechtvaardigheid. Hij drijft er zo dus op een schitterende manier de spot mee dat de vrijheid van de wil niets te betekenen heeft.
Dus als iemand het zich permitteert de term ‘vrije wil’ te gebruiken en hij dat niet uit een verkeerd inzicht doet, dan zal ik hem daar niet lastig om vallen. Maar ik vind dat we deze term niet kunnen blijven gebruiken zonder groot gevaar. Integendeel, ik vind dat het heel goed voor de kerk zou zijn als we deze term zouden afschaffen. Daarom gebruik ik deze term liever niet. En als anderen mij om advies zouden vragen, zou ik graag willen dat zij van het gebruik van deze term zouden afzien.
1Augustinus, Contra Iulianum II, 8,23.
2Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 53,8.
3Augustinus, Epistulae, 145,2.
4Augustinus, De perfectione iustitiae hominis, 4,9.
5Augustinus, Enchiridion ad Laurentium de fide, spe et caritate, 9,30.
6Augustinus, Contra duas epistolas Pelagianorum ad Bonifacium III, 8,24.
7Augustinus, Contra duas epistolas Pelagianorum ad Bonifacium I, 3,6.
8Augustinus, Contra duas epistolas Pelagianorum ad Bonifacium III, 7,20.
9Augustinus, De verbis apostolorum, 131,6.
10Augustinus, De Spiritu et littera, 30.
11Augustinus, De correptione et gratia, 13,42.
12Augustinus, Contra duas epistolas Pelagianorum ad Bonifacium I, 2,5.