2.2.6 – Werkende en meewerkende genade

0
912

Als we dit accepteren, staat het buiten kijf dat de vrije wil van de mens niet in staat is om goede daden te verrichten als hij niet door genade geholpen wordt. En dan gaat het om speciale genade die alleen de uitverkorenen krijgen als ze opnieuw geboren worden. Want ik maak me niet druk om die krankzinnigen die kletsen dat genade voor iedereen in dezelfde mate, zonder onderscheid beschikbaar is.1

Maar het is dan nog niet duidelijk of de mens volledig beroofd is van het vermogen om goed te doen, of dat hij toch nog een klein beetje zwakke kracht over heeft. Met die kracht kan hij dan uit zichzelf niets, maar als de genade te hulp komt, zou hij toch ook zelf nog zijn deel kunnen bijdragen.

Als Lombardus, de meester van de Sententies, dit wil uitleggen, verklaart hij dat we twee soorten genade nodig hebben voor we een goed werk kunnen doen. De ene noemt hij werkende genade, waardoor we effectief het goede willen. De andere noemt hij meewerkende genade, waardoor onze bestaande wil om het goede te doen geholpen wordt.2

Deze indeling staat mij tegen. Weliswaar schrijft hij de effectieve begeerte om het goede te doen aan Gods genade toe. Maar toch zinspeelt hij erop dat de mens ook uit zijn eigen aard al op een of andere manier het goede wil, al is het nog niet effectief. Ook Bernardus beweert wel dat het Gods werk is als je het goede wilt, maar toch kent hij aan de mens toe dat hij er uit eigen beweging naar verlangt om het goede te willen. Maar dat staat ver af van wat Augustinus bedoelt,3 ook al pretendeert Lombardus dat hij deze indeling van Augustinus heeft overgenomen.

Wat betreft de tweede soort van genade ergert mij de dubbelzinnigheid. Die dubbelzinnigheid heeft aanleiding gegeven tot een verkeerde uitleg. Want ze vonden dat we met die tweede soort genade met God meewerken omdat we in staat zouden zijn om de eerste soort genade óf af te wijzen en zo ineffectief te maken, óf gehoorzaam te volgen en zo te bevestigen. En de schrijver van het boek Over de roeping van de heidenen zegt het zo: wie het oordeel van hun verstand gebruiken, hebben de vrijheid om de genade af te wijzen. Als je de genade niet afwijst, dan heb je dus iets voor op anderen. En dan wordt dat wat je alleen met de medewerking van de Geest kunt doen, je eigen verdienste, ook al was je eigen wil niet genoeg om het te kunnen doen.4

Deze twee soorten genade wilde ik terloops even noemen, zodat je als lezer ziet in hoeverre ik van mening verschil met de meest rechtzinnige scholastici. Want ik sta verder af van de meer recente sofisten dan van de oude schrijvers.

Hoe dan ook, uit deze indeling begrijpen we op welke manier ze de mens een vrije wil gaven. Want ten slotte verklaart Lombardus dat onze vrije wil niet betekent dat we tot het doen of bedenken van goed en kwaad allebei even goed in staat zijn. Het betekent alleen dat we vrij zijn van dwang. Die vrijheid wordt niet belemmerd, ook al zijn we slecht en dienen we de zonden en ook al kunnen we niet anders dan zondigen.5

1Petrus Lombardus, Sententiae II, 26,7-8.

2Petrus Lombardus, Sententiae II, 26,1.

3Augustinus, De gratia et libero arbitrio ad Valentinum, 17,33.

4Prosper van Aquitanië, De vocatione omnium gentium II, 4.

5Petrus Lombardus, Sententiae II, 25,8.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in