Weliswaar ontkennen de filosofen soms niet dat het voor de mens heel moeilijk is het verstand in zich te laten regeren. Ongetwijfeld heeft hun eigen ervaring hen daarvan overtuigd. Want het ene moment wordt de mens gekieteld door verleidelijk genot. Het volgende moment wordt hij bedrogen doordat hij een verkeerde voorstelling heeft van wat goed is. En een andere keer wordt hij aangegrepen door onbeheerste begeerten die van alle kanten aan hem trekken. Het zijn net touwen of boeien, zoals Plato zegt.1

En daarom zegt ook Cicero dat de vonkjes die de natuur ons gegeven heeft snel uitdoven door verkeerde ideeën en een slechte moraal.2 De filosofen erkennen dus dat zulke ziekten, als ze mensen eenmaal in hun greep hebben, zo sterk huishouden dat je ze niet gemakkelijk kunt bedwingen. Ze aarzelen niet om die ziekten te vergelijken met wilde paarden. Want als mensen hun verstand verloren hebben, is het net als met paarden die hun voerman afgeworpen hebben en op hol geslagen zijn.
Toch is er volgens hen geen twijfel aan dat we in staat zijn te kiezen tussen een goed of een slecht leven. Want, zeggen ze, als we ervoor kunnen kiezen iets wel te doen, kunnen we er ook voor kiezen om het niet te doen. En andersom, als we ervoor kunnen kiezen iets niet te doen, kunnen we er ook voor kiezen om het wel te doen. Het lijkt er dus op dat we als gevolg van een vrije keuze doen wat we doen en nalaten wat we nalaten. Dus als we iets goeds doen als we daar zin in hebben, dan kunnen we het ook nalaten. En als we iets verkeerds doen, kunnen we het ook voorkomen. Want, zeggen ze, als we kunnen kiezen iets te doen, kunnen we er ook voor kiezen om het niet te doen.3 Sommigen van hen gingen zelfs zover dat ze pochten dat het leven zelf weliswaar een geschenk van de goden is, maar dat het van onszelf afhangt of we goed en heilig leven.
Vandaar ook dat Cicero Cotta4 in de mond legt dat iedereen er zelf voor zorgt dat hij een fatsoenlijk leven leidt. En dat daarom niemand van de wijzen ooit God daarvoor gedankt heeft. Want, zegt hij, we worden geprezen om onze goede eigenschappen en we beroemen ons op onze goede eigenschappen. En dat zou niet zo zijn als goede eigenschappen een geschenk van God waren en we daar niet zelf verantwoordelijk voor waren. En even verder: alle mensen vinden dat je geluk van God moet vragen, maar dat je wijsheid uit jezelf moet halen.5
Volgens alle filosofen is de kern dus dat het menselijk verstand voldoende is om de mens goed te besturen. En dat de wil ondergeschikt is aan het verstand. Weliswaar wordt de wil door de zinnen geprikkeld om het verkeerde te doen. Maar omdat de wil vrij kan kiezen, kan de wil zeker niet tegengehouden worden om in alles de leiding van het verstand te volgen.
1Plato, Nomoi I, 644.
2Cicero, Tusculanae deputationes III, 1,2.
3Aristoteles, Ethica Nicomachea III, 5.
4Gaius Aurelius Cotta († 73 v. Chr.), Romeinse politicus.
5Cicero, De natura deorum III, 87.