2.2.25 – We moeten voortdurend geleid worden door de Heilige Geest

0
256

Zoals ik hierboven Plato bekritiseerd heb omdat hij alle zonden aan onwetendheid toeschreef, zo moet ik dus ook de mening afwijzen van hen die beweren dat alle zonden gepaard gaan met een doelbewuste kwaadaardigheid en slechtheid. Want we ervaren maar al te vaak dat we vallen ondanks onze goede bedoelingen. Ons verstand wordt overstelpt met zoveel soorten misleiding, er komen zoveel dwalingen op af, het stuit op zoveel hindernissen en het raakt op zoveel manieren in het nauw dat het ons absoluut niet betrouwbaar kan leiden.

2.2.25 – We moeten voortdurend geleid worden door de Heilige Geest

Inderdaad is ons verstand in de ogen van de Heer voor heel ons leven waardeloos. Paulus laat dat zien als hij zegt dat we niet in staat zijn zelf iets te bedenken alsof het uit onszelf komt. 2 Korinthiërs 3:5 Hij heeft het dan niet over onze wil of over onze begeerte. Hij ontneemt ons het idee dat in ons eigen hoofd zou kunnen opkomen hoe we dit of dat op de juiste manier zouden moeten doen.

Is al onze ijver, inzicht, verstand en zorg dan zo bedorven? Kunnen we niets verzinnen of overdenken dat in de ogen van de Heer onberispelijk is? Wij kunnen maar moeilijk verdragen dat ons een scherp verstand ontzegt wordt. Ons verstand vinden we onze kostbaarste gave en dus lijkt dit ons een veel te hard oordeel. Maar de Heilige Geest vindt het een heel billijk oordeel. Want Hij weet dat alle gedachten van de wijzen zonder inhoud zijn. 1 Korinthiërs 3:20; Psalm 94:11 Hij spreekt duidelijk uit dat alle hersenspinsels van de mens alleen maar slecht zijn. Genesis 6:5; 8:21 Als alles wat we met ons verstand begrijpen, overleggen, besluiten en ondernemen alleen maar slecht is, hoe zou het dan in ons hoofd op kunnen komen om iets te besluiten waar God blij mee is? Voor Hem is immers alleen heiligheid en rechtvaardigheid acceptabel. Zo zie je dat ons verstand, waar het zich ook op richt, gevangen zit in een ellendige nutteloosheid.

David was zich van deze zwakheid bewust. Hij bad of hij het verstand mocht krijgen om de geboden van de HEER goed te leren. Psalm 119:34 Want als je ernaar verlangt dat je een nieuw verstand krijgt, geef je daarmee aan dat jouw verstand absoluut onvoldoende is. En David zegt dit niet éénmaal, maar in één psalm herhaalt hij deze zelfde bede bijna tienmaal. Door die herhaling laat hij zien uit wat voor dringende behoefte deze bede voortkomt.

David bidt dit alleen maar voor zichzelf. Maar het is Paulus’ gewoonte om dit voor de gemeenten samen te bidden. Hij zegt: ‘Wij houden niet op voor jullie te bidden en te smeken of jullie vervuld mogen worden met de kennis van God, in alle wijsheid en geestelijk verstand. Want dan zal jullie levenswandel waardig zijn voor God …’ Filippenzen 1:9-10; Kolossenzen 1:9-10 Echter, telkens als hij dit een geschenk van God noemt, moeten we wel bedenken dat hij daarmee tegelijk verzekert dat een mens er dus niet zelf toe in staat is.

Ook Augustinus heeft erkend dat ons het verstand ontbreekt om de dingen van God te kunnen begrijpen. Volgens hem heeft ons verstand het licht van de genade even hard nodig als onze ogen het licht van de zon. En daarmee is hij nog niet tevreden, want hij voegt er de volgende correctie aan toe: we doen zelf onze ogen open om het licht te zien, maar de ogen van ons verstand blijven dicht als ze niet door de Heer geopend worden.1

En de Schrift leert dat ons verstand niet ineens verlicht wordt en dan verder van zichzelf kan zien. Want wat ik zo-even van Paulus aanhaalde, wijst erop dat de verlichting continu doorgaat en toeneemt. David zegt dat ook uitdrukkelijk: ‘Ik heb U met heel mijn hart gezocht. Laat mij niet van uw geboden afdwalen.’ Psalm 119:10 David was opnieuw geboren. Daarom was hij een heel eind vooruitgekomen in echte vroomheid. Maar toch erkent hij dat hij elk moment continu leiding nodig heeft. Anders zou hij afwijken van de kennis die hij gekregen had. Daarom bidt hij ergens anders of in hem de zuivere geest die hij door eigen schuld verloren had, hersteld mocht worden. Want het is het werk van dezelfde God om terug te geven wat Hij ons in het begin geschonken heeft, maar wat een tijdlang van ons is afgenomen.

1Augustinus, De peccatorum meritis et remissione et de baptismo parvulorum II, 5.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in