2.2.22 – De mens kent van nature het verschil tussen goed en kwaad

0
660

Nu resteert nog het derde onderdeel van het geestelijk inzicht: dat we de norm kennen waar we ons aan moeten houden als we ons leven goed willen inrichten. Die norm noemen we terecht de kennis van rechtvaardige daden.

2.2.22 – De mens kent van nature het verschil tussen goed en kwaad

Het lijkt alsof het menselijk verstand in het kennen van deze dingen een beetje scherper is dan in de hiervóór behandelde dingen. De apostel Paulus verklaart immers in Romeinen 2 dat heidenen de wet niet hebben. Maar als ze toch doen wat de wet eist, zijn ze zichzelf tot wet. Ze laten zien dat de daden die de wet eist in hun hart geschreven staan. Ook hun geweten getuigt daarvan. Hun eigen gedachten beschuldigen hen voor Gods oordeel of pleiten hen daarvan vrij. Romeinen 2:14-16 Als de heidenen van nature de rechtvaardigheid van de wet in hun hart gegrift hebben, kunnen we inderdaad niet zeggen dat ze in hun manier van leven volledig blind zijn. En geen enkel idee is zo wijdverbreid als dit: dat een mens door de natuurlijke wet waarover de apostel het hier heeft, genoeg kan leren om te leven volgens de juiste norm.

Maar we moeten bedenken waarom de mensen deze kennis van de wet gekregen hebben. Dan blijkt meteen hoever deze kennis hen brengt wat betreft hun verstand en de waarheid. Ook dat wordt duidelijk uit de woorden van Paulus. Let maar eens op de context. Even daarvóór had hij gezegd dat wie onder de wet zondigt, door de wet veroordeeld wordt. En dat wie zonder de wet zondigt, zonder de wet verloren gaat. Romeinen 2:12 Maar het kan gemakkelijk absurd lijken dat de heidenen verloren gaan zonder dat daar een oordeel aan voorafgaat. Daarom voegt Paulus er onmiddellijk aan toe dat hun geweten voor hen een wet is. Dat is genoeg om hun veroordeling rechtvaardig te laten zijn.

Het doel van de natuurlijke wet is dus dat de mens niet te verontschuldigen valt. Het is dus niet verkeerd om die wet zo te omschrijven: het is een inzicht van het geweten waardoor het geweten voldoende onderscheid kan maken tussen rechtvaardig en onrechtvaardig om de mensen het excuus te ontnemen dat ze te weinig zouden weten. Dat wordt immers door hun eigen getuigenis weerlegt.

De mens is zo toegeeflijk voor zichzelf dat hij, als hij kwaad bedrijft, het besef van zijn zonde graag zoveel mogelijk uit zijn gedachten bant. Het lijkt erop dat Plato daardoor op het idee gekomen is dat je alleen maar uit onwetendheid kunt zondigen.1 Dat zou een heel toepasselijke uitspraak van hem zijn als de mensen er in hun schijnheiligheid in zouden slagen hun zonde zover te bedekken dat ze zich voor Gods ogen van geen kwaad bewust zijn. Weliswaar probeert een zondaar zich te onttrekken aan het oordeel over goed en kwaad dat hem is ingeprent. Maar hij wordt er telkens weer naar terug gesleurd. Het wordt hem niet toegestaan zijn ogen stijf dicht te houden. Hij wordt gedwongen om zo nu en dan – of hij wil of niet – zijn ogen weer open te doen. Daarom is het onterecht als je zegt dat een mens alleen uit onwetendheid zondigt.

1Plato, Protagoras, 357.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in