Maar we moeten ondertussen niet vergeten dat deze dingen geweldig goede gaven zijn van Gods Geest. Hij deelt die uit aan wie Hij wil, zodat heel het menselijk geslacht er iets aan heeft. Bezaleël en Aholiab moesten van Gods Geest het verstand en de kennis ingedruppeld krijgen die nodig waren om de tabernakel te maken. Exodus 31:1-6; 35:30-36:2 Dan is het geen wonder dat er gezegd wordt dat de kennis van de meest geweldige dingen in het menselijk leven door Gods Geest aan ons wordt meegedeeld.

En er is geen reden om je af te vragen wat voor contact goddelozen nog met de Geest hebben, omdat ze totaal van God vervreemd zijn. Want er wordt wel gezegd dat Gods Geest alleen in gelovigen woont. Romeinen 8:9 Maar dat moeten we opvatten als de Geest van de heiliging. Die heiligt onszelf tot tempels voor God. 1 Korinthiërs 3:16 Maar ondanks dat vervult God alles met de kracht van diezelfde Geest. Zo laat Hij alles bewegen en groeien. Dat doet Hij volgens de speciale kenmerken zoals Hij die door de scheppingswet aan elke soort heeft toegekend.
De Heer wil ons dus door de inspanningen en de dienst van goddelozen helpen in de natuurwetenschappen, de logica, de wiskunde en alle andere zulke vakken. Laten we daar dan gebruik van maken. Zo voorkomen we dat we terecht gestraft worden om onze luiheid, omdat we de gaven die God ons juist in deze mannen aanbiedt, negeren.
Echter, niemand moet denken dat de mens heel gelukkig is als hij goed in staat blijkt bij het abc van deze wereld de waarheid te bevatten. Daarom moet ik hier meteen aan toevoegen dat heel dat vermogen om te begrijpen en het begrip zelf dat er het resultaat van is, in Gods ogen vluchtig en vergankelijk zijn, als ze niet gebaseerd zijn op het stevige fundament van de waarheid. Want volkomen terecht leert Augustinus dat ook deze natuurlijke gaven bedorven zijn, net zoals de genadegaven de mens na de zondeval ontnomen zijn. En ik heb al gezegd dat Lombardus, de meester van de Sententies,1 en de scholastici de mening van Augustinus alleen maar kunnen onderschrijven. Niet dat de natuurlijke gaven op zichzelf onrein kunnen worden. Want ze komen van God. Maar in de besmeurde mens zijn ze niet langer rein, om te voorkomen dat hij zich erop zou kunnen beroemen.
1Petrus Lombardus, Sententiae II, 25,8.