Dan nu de kunsten, wetenschappen en ambachten. We zijn allemaal op een bepaalde manier in staat om die te leren. Daaruit blijkt hoe sterk het menselijk verstand is. Weliswaar zijn niet alle mensen in staat om ze allemaal te leren. Maar toch is het een betrouwbaar bewijs van wat mensen in het algemeen kunnen dat vrijwel ieder die je tegenkomt wel van een of ander vak verstand blijkt te hebben. En de mens is niet alleen in staat om te leren. Hij kan ook in elk vak wel iets nieuws bedenken, of aanvullingen en verbeteringen bedenken op wat hij van een voorganger geleerd heeft. Dit heeft Plato er ten onrechte toe gebracht om te leren dat een dergelijk begrip alleen maar een herinnering is. Volgens hem wist de ziel het al voor hij in het lichaam werd geplaatst. Maar voor ons is het een dwingende reden om te erkennen dat dit inzicht de mens in principe aangeboren is.

Dit bewijst dus duidelijk dat in de mensen van nature een algemeen verstandsbesef is ingeplant. Maar hoewel dit een universeel goed is, moet ieder voor zichzelf daarin wel een specifieke genade van God erkennen. De schepper van de menselijke natuur wekt ons zelfs op om dankbaar te zijn voor ons verstand. Want Hij schept ook dwazen. In hen laat Hij zien door welke gaven de ziel van een mens uitblinkt als zijn licht er niet in is doorgedrongen. Dat licht is als een natuurlijk licht in ons allemaal aanwezig. Maar toch is heel dat licht een genadegave waarin God aan ieder van ons afzonderlijk zijn barmhartigheid bewijst.
Nu is het slechts weinigen gegeven om in deze vakken ontdekkingen te doen of om er systematisch onderwijs in te geven of om er heel veel van te weten. Dat is dus geen onomstotelijk bewijs dat mensen in het algemeen intelligent zijn. Maar omdat het vromen en goddelozen overkomt, zonder onderscheid, wordt deze intelligentie terecht onder de natuurlijke gaven gerekend.