Toch is niet alles wat het verstand probeert altijd alleen maar tevergeefs. Het verstand bereikt toch wel iets, vooral als het zich richt op deze minder belangrijke dingen. Zelfs is het verstand niet zo bot dat het niet ook wel een klein beetje proeft van de hogere dingen. Maar het onderzoekt die met veel te weinig aandacht. Bovendien is het minder goed in staat tot dat onderzoek. Want als het verstand uitstijgt boven het leven op aarde, juist dan raakt het overtuigd van zijn eigen zwakheid.

Daarom moeten we een onderscheid maken, zodat we bij elk van deze onderwerpen beter kunnen zien hoe ver het verstand kan komen, gezien zijn beperkte vermogen. Dit onderscheid houdt in dat het begrijpen van de aardse dingen iets anders is dan het begrijpen van de hemelse dingen.
Aardse dingen noem ik alles wat niet te maken heeft met God en zijn koninkrijk en ook niet met echte rechtvaardigheid en het geluk van het toekomstige leven. Aardse dingen zijn de dingen die alleen van belang zijn voor het tegenwoordige leven en alleen daarmee te maken hebben. In zekere zin blijven ze beperkt tot de grenzen van het hier en nu.
Hemelse dingen noem ik de zuivere kennis van God, van wat echte rechtvaardigheid inhoudt en van de mysteries van het hemelse koninkrijk.
Tot de eerste categorie behoren de politiek, de economie, en alle kunsten, ambachten en wetenschappelijke disciplines. Tot de tweede categorie behoren het kennen van God en van zijn wil en weten volgens welke norm het leven ingericht moet worden.
Wat betreft de eerste categorie moeten we dit bekennen: de mens is van nature een sociaal wezen. Daarom is hij ook van nature geneigd om het maatschappelijk leven te onderhouden en te bewaren. En daarom zien we dat alle mensen in hun hart een algemeen besef hebben van een bepaald openbaar fatsoen en orde. Hierdoor is er niemand die niet inziet dat mensen overal waar ze samenkomen door wetten bij elkaar gehouden moeten worden. En iedereen begrijpt met zijn verstand de principes die de basis vormen voor die wetten. Hierdoor komt het ook dat alle volken zowel als individuele mensen het altijd met elkaar eens geweest zijn over de wet. Want de kiem voor die wetten is bij iedereen ingeplant. Ze hoeven die niet te leren van de wetgever.
En daarbij doet het er niet toe dat er al snel discussie en verzet ontstaat omdat sommigen graag elk recht en fatsoen ondersteboven willen keren. Zij willen dat de hekken van de wet opengezet worden, zodat de begeerte niet langer in toom gehouden wordt door het recht, maar vrij zijn gang kan gaan. Dat is wat dieven en moordenaars willen. Anderen vinden dat wat sommigen als recht vastleggen, onrecht is. Dat is een fout die nog vaker voorkomt. En wat anderen verbieden, vinden zij juist prima. Zulke mensen hebben geen hekel aan de wet omdat ze niet weten dat die goed en heilig is. Nee, in hun hartstochtelijke begeerte gaan ze tegen elk helder inzicht in. Wat ze met hun verstand goedkeuren, verafschuwen ze door hun wellust.
Maar het verzet van deze laatste groep betekent niet dat ze hun aanvankelijke besef van wat recht en billijk is kwijtraken. Want mensen vechten wel met elkaar over de precieze inhoud van de wet. Maar toch zijn ze het in zekere zin eens over de kern van wat recht en billijk is. En dat verraadt vast en zeker hoe zwak het menselijk verstand is. Zelfs als het de weg lijkt te volgen, doet het dat hinkend en kreupelend. Toch blijft overeind staan dat in alle mensen een bepaald besef van openbare orde is gezaaid. En dat is een duidelijk bewijs dat geen enkel mens het bij het inrichten van het leven hier op aarde hoeft te doen zonder het licht van het verstand.