Een uitspraak van Chrysostomos is mij altijd enorm bevallen: de basis voor onze wijsheid is nederigheid.1 En dat geldt nog meer voor deze uitspraak van Augustinus: ‘Aan de Griekse redenaar Demosthenes werd eens gevraagd wat als eerste vereist is voor welsprekendheid. Hij antwoordde: een goede voordracht. En wat was dan als tweede vereist? Een goede voordracht. En als derde? Een goede voordracht. Zo zou ik, als iemand mij vroeg wat er allemaal vereist is voor de christelijke godsdienst, als eerste, tweede, derde enzovoort willen antwoorden: nederigheid.’2
Met nederigheid bedoelt Augustinus dan niet dat een mens beseft dat er iets goeds in hem is, maar toch niet hoogmoedig en trots is. Hij bedoelt dat een mens werkelijk beseft dat er voor hem geen andere uitweg bestaat dan nederigheid. Dat legt hij ergens anders uit. Hij zegt: ‘Laat niemand zichzelf vleien. Uit zichzelf is hij een satan. Zijn geluk heeft hij alleen aan God te danken. Want wat heb je van jezelf, behalve je zonde? Pak je zonde, die is van jezelf. Want je rechtvaardigheid is van God.’3 En: ‘Waarom hebben we zulke hoge verwachtingen van onze natuurlijke aanleg? Die is gewond, gekwetst, verwoest en bedorven. Het is nodig dat we de waarheid belijden, niet dat we onszelf verdedigen met leugens.’4 En: ‘Als iemand inziet dat hij in zichzelf niets is en zichzelf niet helpen kan, dan zijn in hem zijn wapens verbrijzeld. De oorlog is voorbij. Het is ook nodig dat alle wapens van goddeloosheid verbrijzeld, gebroken en verbrand worden. Jij moet ontwapend en hulpeloos worden. Hoe zwakker je van jezelf bent, hoe meer de Heer je steunt.’5 In zijn uitleg van Psalm 70 verbiedt hij ons daarom om aan onze rechtvaardigheid te denken. We moeten Gods rechtvaardigheid belijden. En hij laat zien dat God zijn genade zo sterk bij ons aanprijst omdat we moeten weten dat we zelf niets zijn. We moeten weten dat we alleen maar overeind blijven door Gods barmhartigheid. Want van onszelf zijn we alleen maar slecht.6
We moeten op dit punt dus maar niet tegenover God opkomen voor ons recht. Alsof wat aan Hem wordt toegekend in mindering zou komen op ons behoud! Onze nietswaardigheid is zijn verhevenheid. Daarom vinden we Hem in zijn barmhartigheid bereid om ons te genezen als we onze nietswaardigheid belijden.
Ik eis echter niet dat een mens zich uit eigen beweging overgeeft, zonder dat hij overtuigd is. Ik eis ook niet dat hij geen aandacht meer schenkt aan zijn eigen vermogens, als hij die heeft, om zich te onderwerpen in echte nederigheid. Ik eis alleen dat hij de ziekte van eigenliefde en eerzucht aflegt. Want door die ziekte wordt hij verblind en denkt hij veel te hoog van zichzelf. Galaten 6:3 Daarom moet hij zichzelf goed leren herkennen in de betrouwbare spiegel van de Schrift. Jacobus 1:22-25
1Chrysostomos, De profectu evangelii, 2.
2Augustinus, Epistulae, 113.
3Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 49,8.
4Augustinus, De natura et gratia, 53,62.
5Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 45, 13.
6Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 70.