Ik ben echter gedwongen om hier eerst te herhalen wat ik aan het begin van dit hoofdstuk heb gezegd: hoe neerslachtiger en verslagener we zijn door het besef van onze ellende, armoede, naaktheid en schande, hoe beter we onszelf hebben leren kennen. Want een mens loopt niet het risico dat hij zichzelf te veel ontneemt. Als hij maar leert dat hij in God moet terugkrijgen wat hem ontbreekt. Maar als hij zichzelf ook maar een klein beetje meer toe-eigent dan hem toekomt, berokkent hij zijn eigen ondergang door zijn onzinnige overmoed. Hij trekt Gods eer naar zich toe en daardoor is hij schuldig aan grove heiligschennis.
Telkens weer dringt deze begeerte ons hart binnen: we willen graag van onszelf iets hebben, iets dat in onszelf huist in plaats van in God. Maar echt, dan moeten we steeds bedenken dat die gedachte ons wordt ingegeven door dezelfde adviseur die onze eerste voorouders ertoe gebracht heeft om als goden te willen zijn en het onderscheid te willen kennen tussen goed en kwaad. Genesis 3:5 Het is dus een woord van de duivel waardoor een mens zich in zichzelf wil verheffen. Daarom moeten we dat woord geen ruimte geven. We willen toch liever geen advies vragen aan de vijand?
Het is wel aantrekkelijk om zelf zoveel te kunnen dat je aan jezelf genoeg hebt. Maar tot zo’n ongegrond zelfvertrouwen moeten we ons niet laten verleiden. We moeten ons laten afschrikken door al die ernstige uitspraken die ons diep neerwerpen. Bijvoorbeeld deze: ‘Vervloekt is wie op een mens vertrouwt en schepselen beschouwt als zijn arm.’ Jeremia 17:5 En: ‘God vindt geen vreugde in de kracht van een paard. Hij is niet blij met de benen van een man. Maar Hij is blij met hen die Hem vrezen en die hopen op zijn welwillendheid.’ Psalm 147:10-11 En: ‘Hij geeft de vermoeide kracht en wie geen krachten heeft, maakt Hij sterker. Hij maakt dat de jongeren moe en afgemat raken en dat de jongemannen struikelen. Maar wie alleen op Hem vertrouwen, zullen versterkt worden.’ Jesaja 40:29-31
Met al deze woorden wordt bedoeld dat we niet mogen steunen op het kleinste beetje geloof in eigen kunnen, als we willen dat God ons goedgezind is. Hij keert zich tegen de hoogmoedigen, maar aan de nederigen geeft Hij genade. Jacobus 4:6 We moeten dus denken aan deze beloften: ‘Ik zal water gieten op het dorstige en stromen op het droge.’ Jesaja 44:3 En: ‘Allen die dorst hebben, kom naar het water!’ Jesaja 55:1 Deze beloften bewijzen dat je alleen deel krijgt aan Gods zegeningen als je wegsmelt in het besef van je armoede. Ook moet je geen beloften negeren zoals deze bij Jesaja: ‘Overdag zal de zon je licht niet meer zijn en ’s nachts zal de maan je licht niet meer zijn. Maar voor eeuwig zal de HEER je licht zijn.’ Jesaja 60:19 De Heer ontneemt de mensen die Hem dienen echt niet de glans van de zon of van de maan. Maar Hij wil dat alleen zijn glorie in hen te zien is. Daarom houdt Hij hen er ver vandaan dat ze hun vertrouwen stellen op de dingen die volgens hen het meest geweldig zijn.