Als een soort bijlage moet ik nu ook nog de volgende kwestie behandelen: er zijn mensen die weliswaar erkennen dat wij ons behoud krijgen door Christus, maar die uit een verkeerde scherpzinnigheid er niet van willen horen dat Christus ons behoud voor ons ‘verdiend’ heeft. Want ze vinden dat je dan de genade van God verduistert. Daarom willen ze Christus alleen een instrument of uitdeler noemen en niet de bewerker of de aanvoerder en de vorst van het leven, zoals Petrus Hem noemt. Handelingen 3:15

Ik geef toe dat er geen ruimte is voor verdienste als je Christus simpelweg en op zichzelf gezien tegenover Gods oordeel wilt plaatsen. Want in een mens is niets te vinden waardoor hij bij God iets zou kunnen verdienen. Augustinus heeft daarom groot gelijk als hij schrijft: ‘Het helderste licht van de uitverkiezing en de genade is de redder, de mens Jezus Christus zelf. Want Hij is dat geworden zonder dat de menselijke natuur die in Hem is dat van tevoren verdiend heeft door goede daden of door geloof. Ik vraag je, geef maar eens antwoord op de volgende vraag: waarmee heeft de mens Christus het verdiend dat Hij met het Woord, dat samen met de Vader eeuwig bestaat, één persoon zou vormen en Gods eniggeboren Zoon zou zijn? Dan blijkt wel dat de bron van de genade in het hoofd zelf ligt. Vandaar verspreidt het zich over alle ledematen en krijgt ieder zoveel als hij nodig heeft. Door dezelfde genade waardoor de mens Christus vanaf het begin Christus was, wordt ieder vanaf het moment dat hij gelooft een christen.’1
En ergens anders: ‘Er bestaat geen duidelijker voorbeeld van de uitverkiezing dan de middelaar zelf. Want God heeft Hem uit het nageslacht van David tot een rechtvaardig mens gemaakt die nooit onrechtvaardig zou zijn, zonder dat Hij van tevoren uit eigen beweging iets verdiend had. En zo heeft God ook de ledematen van dat hoofd van onrechtvaardigen veranderd in rechtvaardigen …’2
Als het gaat over wat Christus verdiend heeft, leggen we de oorsprong daarvan dus niet in Hem. We klimmen op tot Gods bepaling. Die vormt de eerste oorzaak. Enkel en alleen omdat Hij dat wilde, heeft Hij de middelaar aangesteld om voor ons ons behoud te verwerven. En dus is het dom om Christus’ verdienste tegenover Gods barmhartigheid te plaatsen. Want er bestaat een algemene regel dat dingen die aan elkaar ondergeschikt zijn, nooit met elkaar in strijd kunnen zijn. En dus is er geen enkele belemmering om te zeggen dat God mensen rechtvaardig maakt, alleen uit genade en alleen uit barmhartigheid, en dat tegelijk Christus’ verdienste, ondergeschikt aan Gods barmhartigheid, daarbij ook een rol speelt.
Maar het is volkomen terecht om onze goede daden te plaatsen tegenover zowel Gods genade als Christus’ gehoorzaamheid, ieder op zijn beurt. Want Christus heeft alleen iets kunnen verdienen omdat God dat wilde. God had Hem ervoor bestemd om met zijn offer zijn woede te stillen en met zijn gehoorzaamheid onze overtredingen uit te wissen. Kortom, wat Christus verdiend heeft, hangt volledig af van Gods genade. Door Gods genade is bepaald dat wij door dit middel gered konden worden. Dus als je Christus’ verdienste tegenover elke menselijke rechtvaardigheid plaatst, is dat even juist als wanneer je Gods genade daartegenover plaatst.
1Augustinus, De praedestinatione sanctorum, 15,30-31.
2Augustinus, De dono perseverantiae, 24,67.