Augustinus heeft gelijk als hij zegt dat ketters weliswaar de naam van Christus prediken, maar dat zij toch niet samen met de vromen Hem als fundament hebben. Dat blijft voorbehouden aan de kerk. Want als je nauwkeurig in rekening brengt wat bij Christus hoort, blijkt dat ketters Christus wel kennen van naam, maar niet zoals Hij werkelijk is.1 Zo staat het tegenwoordig met de pausgezinden. Met hun mond noemen ze Gods Zoon de verlosser van de wereld. Maar ze zijn tevreden met de lege huls van de naam. Ze ontdoen Hem van zijn kracht en eer. Daarom is op hen de uitspraak van Paulus van toepassing dat ze zich niet houden aan het hoofd. Kolossenzen 2:19
Maar geloof in Christus moet een vaste basis vormen voor ons behoud. Het moet dus op Hem steunen. En daarom moeten we dit als uitgangspunt nemen: de taak die de Vader Hem heeft opgedragen bestaat uit drie delen. Want Hij is gegeven als profeet, als koning en als priester. We zouden er echter weinig aan hebben om die aanduidingen te kennen, als we niet tegelijk ook weten wat ermee bedoeld wordt en wat we eraan hebben. Want ook de pausgezinden gebruiken ze, maar het doet hun niets en het levert hun niets op, want ze weten niet wat die aanduidingen elk betekenen.
Ik heb hiervóór gezegd dat God zijn volk nooit de leer onthouden heeft die voor de redding nodig en voldoende was. Want Hij stuurde een ononderbroken rij profeten, de een na de ander. Toch waren de vromen er in hun hart altijd van overtuigd dat ze pas door de komst van de Messias op het volle licht van de kennis mochten hopen. Zelfs tot de Samaritanen was dat idee doorgedrongen. Maar de ware godsdienst hadden zij nooit leren kennen. Dat blijkt uit wat de Samaritaanse vrouw zegt: ‘Als de Messias komt, zal Hij ons alles leren.’ Johannes 4:25 De Joden hadden dit echter niet zomaar aangenomen. Ze geloofden het omdat het hun door betrouwbare uitspraken van God verteld was.
Bekend is onder andere de uitspraak van Jesaja: ‘Kijk, ik heb Hem aangesteld als getuige voor de volken, als een vorst en gebieder heb ik Hem aan de volken gegeven.’ Jesaja 55:4 Daarom had hij Hem ergens anders al een engel of uitlegger genoemd van grote plannen. Jesaja 9:5; 28:29 En als de apostel de leer van het evangelie aanprijst omdat die volmaakt is, zegt hij dat God vroeger vaak en op allerlei manieren tot de aartsvaders gesproken heeft via de profeten. En dan voegt hij eraan toe dat Hij de laatste tijd tot ons gesproken heeft door zijn geliefde Zoon. Hebreeën 1:1-2
En alle profeten hadden steeds als taak om de kerk vol verwachting te laten uitkijken naar de komst van de middelaar. En tegelijk moesten zij de kerk tot dat moment overeind zien te houden. Daarom lezen we dat de gelovigen in de verstrooiing klaagden dat zij van dat gewone geschenk verstoken waren: ‘Onze tekenen zien we niet, een profeet is er niet en niemand weet hoelang nog.’ Psalm 74:9 Maar toen Christus niet ver meer was, werd er voor Daniël een moment bepaald waarop hij visioen en profetie moest verzegelen. Daniël 9:24 Dat was niet alleen bedoeld om het gezag te bevestigen van de profetie waar het in die passage over gaat. Het was ook de bedoeling dat de gelovigen het een tijdlang geduldig zonder profeten moesten doen. Want de vervulling en afsluiting van alle openbaringen was ophanden.
1Augustinus, Enchiridion ad Laurentium de fide, spe et caritate, 1,5.