Daarom lees je dat de heiligen in het Oude Testament het leven op aarde met de zegeningen die daarbij hoorden, hoger aansloegen dan tegenwoordig gepast zou zijn. Ze wisten weliswaar heel goed dat ze niet bij dit leven moesten blijven staan, alsof dat de eindstreep was. Maar ze erkenden dat de Heer hun in dit leven een ruwe schets had gegeven van zijn genade, om hun de training te geven die paste bij hun zwakheid. Daarom waardeerden ze dit leven meer dan ze gedaan zouden hebben als ze het alleen op zichzelf genomen hadden.

En zoals de Heer toen door tijdelijke gaven aan de gelovigen bewees dat Hij hun goedgezind was en door dergelijke voorbeelden en symbolen het geestelijk geluk schetste, zo gaf Hij aan de andere kant in fysieke straffen ook bewijzen van zijn oordeel over de verworpenen. Gods zegeningen waren duidelijker zichtbaar in aardse zaken. En zo was het dus ook met zijn straffen.
Onwetende mensen houden geen rekening met deze, zeg maar, analogie en overeenkomst. Daarom vinden ze het vreemd dat God zo enorm veranderd is. Want vroeger was Hij er snel bij om allerlei zonden van de mensen streng en vreselijk te straffen. Maar nu is het net alsof Hij zijn vroegere boosheid heeft afgelegd en veel zachter en minder vaak straft. Het scheelt niet veel of ze beelden zich om deze reden in dat het Oude en het Nieuwe Testament over verschillende goden gaan. Dat is de manicheeërs overkomen.
Maar we kunnen ons gemakkelijk uit dit soort problemen bevrijden als we letten op Gods manier van uitdelen waar ik het over gehad heb. In die tijd maakte Hij zijn verbond nog aan de Israëlieten bekend in een enigszins verhullende vorm. Daarom wilde Hij de genade van het toekomstige, eeuwige geluk aanduiden en afbeelden door aardse zegeningen en de ernst van de geestelijke dood door fysieke straffen.