De laatste drie genoemde verschillen hebben te maken met de tegenstelling tussen wet en evangelie. Daarom wordt daarbij de wet aangeduid als het Oude en het evangelie als het Nieuwe Testament. Het eerste verschil reikt verder. Want dat heeft ook te maken met de beloften die gedaan zijn vóór de wet.
Augustinus heeft gezegd dat die beloften niet onder de term ‘Oude Testament’ geschaard mogen worden. Dat heeft hij heel goed begrepen. En daarmee wil hij hetzelfde leren als ik. Hij refereerde immers aan de uitspraken van Jeremia en Paulus, waar zij onderscheid maken tussen het Oude Testament en het woord van genade en barmhartigheid. En hij heeft gelijk dat hij er dan aan toevoegt dat vanaf het begin de kinderen van de belofte Romeinen 9:8 tot het Nieuwe Testament behoord hebben. Dat zijn de degenen die God opnieuw geboren heeft laten worden en die gehoorzaam geweest zijn aan de geboden, door geloof dat werkt door liefde. Galaten 5:6 Zij hoopten niet op vleselijke, aardse en tijdelijke zegeningen, maar op geestelijke, hemelse en eeuwige zegeningen. Want zij geloofden vooral in de middelaar. Zij twijfelden er niet aan dat ze van Hem de Geest kregen om goed te doen, en vergeving, telkens als ze zondigden.1
Dit is precies mijn stelling: alle heiligen die God volgens het verhaal van de Schrift vanaf het begin van de wereld speciaal heeft uitverkoren, delen samen met ons in dezelfde zegen van het eeuwige leven. Tussen mijn indeling en die van Augustinus bestaat alleen dit verschil: mijn indeling maakt onderscheid tussen de helderheid van het evangelie en de meer duistere uitdeling van het woord dat aan het evangelie voorafging. Dat komt overeen met wat Christus zegt: de wet en de profeten zijn er geweest tot aan Johannes de Doper en vanaf dat moment wordt het Woord van God verkondigd. Lucas 16:16; Mattheüs 11:12-13 Maar de indeling van Augustinus maakt enkel onderscheid tussen de kracht van het evangelie en de zwakte van de wet.
Bovendien moeten we wat betreft de heilige aartsvaders ook nog dit bedenken: zij leefden wel onder het Oude Testament, maar daar bleven ze niet bij staan. Ze keken steeds uit naar het Nieuwe Testament en zo kregen ze een reëel aandeel daarin in handen. De apostel Paulus veroordeelt wie tegenwoordig tevreden zijn met schaduwen en hun hart niet uitstrekken naar Christus. Hij verklaart hen schuldig aan blindheid en vervloekt hen. Want, om van de rest maar te zwijgen, kun je een nog grotere blindheid verzinnen dan dat je van geslacht vee verzoening van de zonde verwacht? Dat je in uiterlijke besprenkeling met water de reiniging van de ziel zoekt? Dat je God met kille rituelen tevreden wilt stellen, alsof je Hem daar zo’n groot plezier mee doet? Als je je oog niet op Christus richt, maar blijft hangen in de rituelen van de wet, dan verval je tot al dit soort absurde dingen.
1Augustinus, Contra duas epistolas Pelagianorum ad Bonifacium III, 4,6-12.