‘Wat dan?’ zul je vragen. ‘Is er dan helemaal geen verschil meer tussen het Oude en het Nieuwe Testament? Wat moeten we dan aan met al die Schriftpassages waar beide Testamenten als heel verschillend tegenover elkaar gezet worden?’ Ik accepteer graag het verschil dat de Schrift noemt. Maar dan zo dat het niets afdoet aan de vastgestelde eenheid. Je kunt dat zien als ik het verschil systematisch behandeld heb.
Voor zover ik heb kunnen ontdekken en me kan herinneren, bestaan er vier belangrijke verschillen. Als je er nog een vijfde aan wilt toevoegen, verzet ik me daar absoluut niet tegen. Volgens mij – ik beloof dat ik dat zal aantonen – hebben deze verschilpunten vooral te maken met de manier van uitdelen en niet met het wezen. Daarom voorkomen die verschillen niet dat de beloften van het Oude en van het Nieuwe Testament dezelfde beloften blijven en dat ook de basis voor die beloften dezelfde blijft: Christus.
Het eerste verschil is dit: de Heer wilde weliswaar ook vroeger het hart van zijn volk richten op de hemelse erfenis. Hij wilde dat het volk in gedachten daarheen zou opklimmen. Toch maakte Hij die erfenis voor hen zichtbaar in aardse zegeningen, om bij het volk de hoop op die erfenis extra te voeden. Maar nu is de genade van het evangelie duidelijker geopenbaard. Daarom laat de Heer dat basisonderwijs nu achterwege. Nu richt Hij ons hart rechtstreeks op het overdenken van die genade.
Zij die dit plan van God niet opmerken, denken dat het oude volk niet verder gekomen is dan de goede gaven die hun beloofd werden voor lichamelijk voordeel. Zij horen dat het land Kanaän heel vaak genoemd wordt als een speciale en zelfs als de enige beloning voor wie zich aan Gods wet houdt. Ze horen dat verbanning uit dat land en verstrooiing over andere landen het ergste is waar de Heer degenen mee dreigt die zijn wet overtreden. Ze zien dat elke zegen en elke vloek die Mozes aankondigt uiteindelijk hierop neerkomt. Zonder ook maar een beetje te twijfelen concluderen ze daarom dat de Joden niet omwille van henzelf, maar omwille van anderen apart gezet zijn van de andere volken. Het Joodse volk moest een afbeelding vormen waarin de christelijke kerk bewijzen kon zien van geestelijke dingen.
Maar de Schrift laat meermalen zien dat God zelf met de aardse zegeningen die Hij aan de Joden gaf de bedoeling had om hen zo aan de hand te leiden, zodat ze zouden gaan hopen op de hemelse zegeningen. Als je met deze manier van uitdelen geen rekening houdt, laat je zien hoe onwetend – om niet te zeggen hoe stompzinnig – je bent.
De discussie met dit soort mensen draait om dit punt: zij leren dat de Israëlieten het bezit van het land Kanaän beschouwden als het toppunt van hun geluk. Voor hen was dat het hoogst haalbare. Maar voor ons, na de komst van Christus, is het een afbeelding van de hemelse erfenis. Maar ik beweer dat het aardse bezit waar de Israëlieten van genoten voor hen een spiegel was waarin ze hun toekomstige erfenis zagen. Ze geloofden dat die erfenis voor hen klaar lag in de hemel.