Misschien hebben de lezers liever dat ik hun bewijzen lever uit de wet en de profeten om aan te tonen dat ook de aartsvaders deelden in het geestelijke verbond, zoals we dat hebben gehoord van Christus en de apostelen. Dan voldoe ik graag aan die wens. En ik doe dat extra graag omdat de overwinning op mijn tegenstanders dan extra zeker is. Want ze kunnen dan geen uitvluchten meer vinden.
Ik zal beginnen met het bewijs waarvan ik best weet dat de wederdopers erop neerkijken omdat ze het maar een onbeduidend en haast belachelijk bewijs vinden. Maar voor ontvankelijke en verstandige mensen zal dit bewijs zwaar wegen. Voor mij spreekt het vanzelf dat Gods Woord zo’n effectieve levenskracht heeft dat het de zielen levend maakt van hen die God het waard keurt om erin te delen. Want altijd heeft het woord van Petrus gegolden dat Gods Woord een onvergankelijk zaad is dat blijft tot in eeuwigheid. En hij maakt dat op uit de woorden van Jesaja. 1 Petrus 1:23-25; Jesaja 40:6
Als God dus vroeger door deze heilige band de Joden aan zich gebonden heeft, dan is er geen twijfel aan dat Hij hen ook apart gezet heeft in de hoop op het eeuwige leven. Want als ik zeg dat zij het Woord omarmd hebben dat hen nauwer aan God verbond, dan heb ik het niet over die algemene vorm van communicatie die reikt tot hemel en aarde en alle schepselen van de wereld. Die algemene communicatie maakt weliswaar alle dingen levend, elk naar zijn aard. Maar het bevrijdt hen niet van de onvermijdelijke vergankelijkheid. Ik heb het echter over een specifieke vorm van communicatie die de zielen van de vromen verlicht, zodat ze God leren kennen en in zekere zin één worden met Hem.
Adam, Abel, Noach, Abraham en de andere aartsvaders hebben zich aan God vastgeklampt doordat ze op deze manier door het Woord verlicht waren. Daarom bestaat er volgens mij geen enkele twijfel over of zij toegelaten zijn in het onsterfelijke rijk van God. Want hun gemeenschap met God was zo hecht – dat kon onmogelijk zonder de schat van het eeuwige leven.