Sterker nog, de apostel Paulus stelt de Israëlieten gelijk aan ons, niet alleen wat betreft de genade van het verbond, maar ook wat betreft de betekenis van de sacramenten. Hij geeft voorbeelden van de straffen waarmee de Israëlieten volgens de Schrift getuchtigd werden. Daarmee wil hij de Korinthiërs afschrikken om niet dezelfde misdaden te begaan. En dan begint hij met deze inleiding: er is geen reden waarom wij zouden denken dat wij een streepje voor hebben en bevrijd zouden zijn van de wraak van God die zij ervaren hebben. Want de Heer heeft hun niet alleen dezelfde gaven geschonken. Hij heeft zijn genade bij hen ook geïllustreerd met dezelfde symbolen. 1 Korinthiërs 10:1-11
Het is alsof Paulus wilde zeggen: ‘Jullie hebben het teken van de doop gekregen en ontvangen elke dag het avondmaal. Daarin hebben jullie geweldige beloften. Maar als je erop vertrouwt dat je daarom buiten gevaar bent en ondertussen Gods goedheid veracht en leeft in tomeloze losbandigheid, weet dan dat ook de Joden het niet zonder zulke symbolen hoefden te stellen. En toch heeft God zijn oordelen tegen hen heel streng uitgevoerd. Ze zijn gedoopt toen ze door de zee trokken en in de wolk die hen beschutte tegen de brandende zon.’ Er wordt wel beweerd dat die doortocht een vleselijke doop geweest is die maar tot op zekere hoogte correspondeert met onze geestelijk doop. Maar als we dat accepteren, gaat het argument van de apostel niet op. Hij wil hier christenen het idee ontnemen dat ze door de doop een streepje voor hebben op de Joden. En deze uitvlucht kan ook niet voorkomen dat Paulus meteen daarna zegt dat de Joden hetzelfde geestelijke voedsel gegeten en dezelfde geestelijke drank gedronken hebben als wij. En met dat eten en drinken bedoelt hij Christus.