Er zijn nu nog twee punten over: dat de aartsvaders Christus hadden als een waarborg van het verbond en dat ze wat betreft de zegen al hun vertrouwen op Hem stelden. Ik zal niet veel moeite doen om deze twee punten te bewijzen. Want over deze punten bestaat minder discussie en meer duidelijkheid. We kunnen dus veilig concluderen en geen enkele list van de duivel kan dat omverhalen: het Oude Testament of het verbond van de Heer met het volk Israël was niet beperkt tot aardse dingen. Het bevatte de belofte van het geestelijke, eeuwige leven. Het hart van iedereen die werkelijk met dat verbond instemde, moest gestempeld zijn door het uitkijken naar dat leven. En we moeten dus het dwaze en gevaarlijke idee uitbannen dat de Heer de Joden niets anders aangeboden heeft en dat zij niets anders zochten dan een volle buik, vleselijk genot, royaal florerende rijkdommen, uiterlijke macht, veel kinderen en alles waar een vleselijk mens maar waarde aan hecht.
Want Christus belooft de zijnen tegenwoordig geen ander hemels koninkrijk dan een koninkrijk waar ze samen met Abraham, Izak en Jacob aan tafel zitten. Mattheüs 8:11 En Petrus verzekerde dat de Joden in zijn tijd erfgenamen waren van de genade van het evangelie. Want ze waren zonen van de profeten en waren opgenomen in het verbond dat de Heer ooit met zijn volk had gesloten. Handelingen 3:25
En om te voorkomen dat hier alleen met woorden van getuigd zou zijn, heeft de Heer het ook met daden bevestigd. Want op het moment dat hij opstond, liet Hij ook veel heiligen delen in zijn opstanding. Hij zorgde ervoor dat die heiligen in de stad gezien werden. Mattheüs 27:52-53 Daarmee gaf Hij een waarborg dat alles wat Hij gedaan en geleden heeft om het eeuwige behoud te verwerven net zo goed van toepassing is op de gelovigen van het Oude Testament als op ons.
Zij hadden immers ook dezelfde Geest gekregen als de Geest waardoor wij opnieuw geboren worden om te leven. Petrus getuigt dat. Handelingen 15:8 Die Geest wordt ergens anders ook een waarborg genoemd van onze erfenis. Efeziërs 1:14 Als we horen dat die Geest ook in hen gewoond heeft, hoe zouden we hun die erfenis dan durven afpakken? En daarom is het extra vreemd dat de sadduceeën vroeger de domme fout maakten dat ze zowel de opstanding als de onsterfelijkheid van de ziel ontkenden. Mattheüs 22:23; Handelingen 23:8 Want die beide dingen werden bevestigd door heel overtuigende bewijzen uit de Schrift.
En tegenwoordig zouden we het niet minder monsterlijk moeten vinden dat heel het Joodse volk zo dwaas is om een aards koninkrijk van Christus te verwachten. Alleen, de Schrift heeft al lang van tevoren voorzegd dat de Joden deze straf zouden krijgen omdat ze het evangelie verwerpen. Want dat is in overeenstemming met Gods rechtvaardig oordeel. Hij slaat met blindheid het hart van hen die het hemelse licht dat hun wordt aangeboden afwijzen en uit eigen beweging de duisternis over zich afroepen. De Joden lezen en herlezen Mozes dus wel. Maar er ligt een sluier over hen heen. Dat voorkomt dat ze het licht zien dat glanst op Mozes’ gezicht. 2 Korinthiërs 3:14 En zo zal hij bedekt en omhuld blijven, totdat ze hem naar Christus keren. Want nu proberen ze hem zoveel mogelijk van Christus af te wenden en bij Hem vandaan te brengen.