Het staat in elk geval buiten kijf dat deze heilige aartsvaders uit Gods hand een gelukkig leven verwachtten. Als dat zo is, moeten ze aan een ander geluk gedacht hebben en naar ander geluk uitgekeken hebben dan aards geluk. De apostel heeft dat ook heel mooi laten zien. Hij zegt: ‘Door geloof heeft Abraham gewoond in het land van de belofte, als in een vreemd land. Hij woonde daar in tenten, samen met Izak en Jacob die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte. Want zij verwachtten de goed gefundeerde stad, waarvan God de ontwerper en de bouwer is. Allemaal zijn zij gestorven in geloof. Wat hun beloofd was, hebben ze niet gekregen. Maar ze hebben het van een afstand gezien en het geloofd. Ze erkenden dat ze op aarde gasten en vreemdelingen waren. En zo lieten ze blijken dat ze op zoek waren naar een vaderland. Als ze heimwee hadden gehad naar het vaderland dat ze verlaten hadden – ze zouden in de gelegenheid geweest zijn om daarheen terug te gaan. Maar ze verlangden naar een beter vaderland: het hemelse vaderland. Daarom schaamt God zich er niet voor om hun God genoemd te worden. Want Hij had een stad voor hen klaargemaakt.’ Hebreeën 11:9-16

Op aarde was niets te zien dat hoop gaf dat de beloften vervuld werden. Toch bleven ze die beloften najagen. Ze zouden nog dommer geweest zijn als een blok hout als ze niet verwachtten dat die beloften ergens anders vervuld zouden worden. De apostel legt er ook niet voor niets vooral de nadruk op dat ze dit leven een buitenlandse reis noemden. Ook Mozes vertelt dat. Genesis 47:9 Want als ze gasten en vreemdelingen waren in het land Kanaän, hoe zit het dan met de belofte van de Heer dat ze aangewezen waren als erfgenamen van dat land? Hij geeft dus duidelijk aan dat de belofte van de Heer over het bezit van dat land verder reikte. En daarom hebben ze ook zelfs niet het kleinste lapje grond in het land Kanaän gekocht, behalve voor een graf. Handelingen 7:5; Genesis 23 Daarmee getuigden ze dat ze pas na hun dood de vrucht van de belofte hoopten te krijgen. Dat is de reden waarom Jacob het zo belangrijk vond om daar begraven te worden, dat hij zijn zoon Jozef overhaalde om dat met een eed te beloven. Genesis 47:29-31 En dat is ook de reden dat Jozef wilde dat zijn beenderen een paar eeuwen later daarheen gebracht zouden worden, lang nadat ze tot stof vergaan waren. Genesis 50:25