Geheel in aansluiting bij het Oude Testament ziet nu het Nieuwe Testament in de dood van Christus een offer dat gebracht is voor onze zonden. Jezus zei niet alleen dat Hij gekomen was om wet en profeten en alle gerechtigheid van God te vervullen, Mat. 3:15, 5:17 maar Hij paste ook op zichzelf de profetie van Jesaja toe en beschouwde zich als de knecht van de Heer, die met zijn Geest gezalfd was en aan de armen het evangelie moest verkondigen. Luk. 4:17 e.v. Hij kwam om overeenkomstig het gebod van de Vader zijn leven af te leggen en het opnieuw te nemen, om voor zijn schapen het leven te geven en door de dood zijn vlees en zijn bloed te bereiden als voedsel en drank die blijven tot in het eeuwige leven. Joh. 2:19, 3:14, 6:51; 10:11, 10:15, 10:18, 12:24, 15:13 Zijn dood is het ware offer en de volkomen vervulling van alle offers die in de dagen van het Oude Testament overeenkomstig de wet werden gebracht.

Immers, het sterven van Christus is de meest volkomen overgave aan de wil van de Vader, een bewijs dat Hij niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en het wordt langs deze weg een losprijs, waardoor velen worden losgekocht uit de macht van de zonde, waaronder ze als gevangenen opgesloten lagen. Mat. 20:28 Het is de vervulling van het verbondsoffer waarmee het Oude Verbond werd ingewijd Ex. 24:8 en legt de basis voor het Nieuwe Verbond. Mat. 26:28, Heb. 9:15-22 Het heet een slachtoffer en een offergave Ef. 5:2, Heb. 9:14, 9:26 en verwezenlijkt de gedachte van het paasoffer, Joh. 1:29, 1 Kor. 5:7, 1 Pet. 1:19, Op. 5:6 enz. van het zond- en schuldoffer Rom. 8:3, 2 Kor. 5:21, Heb. 13:11, 1 Pet. 3:18 en van het offer op de grote verzoendag. Heb. 2:17, 9:12 e.v.
En niet alleen de offers van het Oude Testament zijn in Christus vervuld, maar ook alle vereisten waaraan ze moesten voldoen en alle handelingen die daarbij plaats hadden. De priester die offerde, moest een man zijn zonder gebrek Lev. 21:17 e.v. en zo is Christus een hogepriester, die heilig, onschuldig en onbesmet is en afgescheiden van de zondaren. Heb. 7:26 Het dier dat geofferd werd, moest zonder gebrek en gaaf zijn Lev. 22:20 e.v. en Christus is in overeenstemming daarmee een smetteloos en onbevlekt lam. 1 Pet. 1:19 Zoals het offerdier door de hand van de priester geslacht moest worden, Ex. 29:11 e.v. zo is Christus ook als een lam geslacht en heeft Hij ons voor God gekocht met zijn bloed. Op. 5:6, 5:9 Van het paaslam mocht geen been gebroken worden. Ex. 12:46 Daarom is ook Christus gestorven zonder dat er een been aan Hem gebroken is. Joh. 19:36 Na het slachten nam de priester het bloed van het offerdier en sprenkelde het, bij het zondoffer in het heiligdom Lev. 16:15, Num. 19:4 en bij het verbondsoffer op het volk. Ex. 24:8 Zo is Christus ook eenmaal door zijn eigen bloed binnengegaan in het echte heiligdom Heb. 9:13 en besprenkelde Hij zijn volk ermee. 1 Pet. 1:2, Heb. 12:24 Bij het zondoffer werd het bloed van het dier wel in het heiligdom gebracht, maar het lichaam werd buiten de legerplaats met vuur verbrand. Lev. 16:27 Op dezelfde manier heeft Christus, om door zijn eigen bloed het volk te heiligen, buiten de poort geleden. Heb. 13:13 En zoals in de oudtestamentische cultus het bloed, als zetel van het leven, door zijn uitstorting in de dood en zijn besprenkeling op het altaar, het eigenlijke zoenmiddel was, zo is ook in het Nieuwe Verbond het bloed van Christus de bewerkende oorzaak van de verzoening, vergeving en reiniging van onze zonden. Mat. 26:28, Hand. 20:28, Rom. 3:25, 5:9, 1 Kor. 11:25, Ef. 1:7, Kol. 1:20, Heb. 9:12, 9:14, 12:24, 1 Pet. 1:2, 1:19, 1 Joh. 1:7, 5:6, Op. 1:5, 5:9 enz.
Als het Nieuwe Testament nu in deze zin over Christus’ lijden en sterven als over een offer spreekt, dan bedient het zich weliswaar van een beeld en ontleent het de woorden en uitdrukkingen aan de offercultus van het Oude Verbond. Maar dan mogen we hieruit toch niet afleiden dat deze voorstelling toevallig en niet wezenlijk is en door ons gerust en zonder schade kan worden prijsgegeven. Integendeel, de Schrift gaat juist van de gedachte uit dat de offers in de dagen van het Oude Testament beeld en schaduw waren en hun vervulling ontvangen hebben in het offer van Christus. Zoals Christus niet bij wijze van vergelijking, maar in ware zin profeet, priester en koning is, zo is ook zijn overgave in de dood niet een offer in overdrachtelijke, maar in de meest wezenlijke en ware betekenis van het woord. We kunnen daarom de benaming van Christus’ dood als een offer niet missen, maar verliezen met het woord ook meteen de zaak zelf. En die zaak is voor ons van de hoogste waarde. Ze is de bron van onze zaligheid.
Immers, als Christus’ dood een offer heet, dan ligt daarin in de eerste plaats opgesloten dat Hij zichzelf heeft overgegeven als een offergave en een slachtoffer, als een aangename geur voor God. Ef. 5:2 Zeker, Christus was een gave en een bewijs van Gods liefde. Joh. 3:16 God bevestigde zijn liefde voor ons, doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. Rom. 5:8 Hij spaarde zelfs zijn eigen Zoon niet, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven. Rom. 8:32 De geboorte, het leven en ook het lijden en de dood van Christus bewijzen en verzekeren ons Gods liefde. Maar deze liefde van God zet zijn gerechtigheid niet aan de kant, maar sluit die goed beschouwd in. Het is een liefde die de zonde niet van haar karakter als zonde berooft, maar in de verzoening een weg ontsluit om die te vergeven. Het was volgens het gebod van de Vader dat Christus sterven moest Mat. 26:54, Luk. 24:25, Hand. 2:23, 4:28 en door zijn dood aan Gods gerechtigheid voldeed. Mat. 3:15, 5:17, Joh. 10:17-18, Rom. 3:25-26 In de dood van Christus handhaafde God, als Hij de zonden vergaf die eerder onder zijn verdraagzaamheid gebeurd waren, zijn volkomen rechtvaardigheid en baande Hij tegelijk voor zichzelf de weg om, met behoud van zijn rechtvaardigheid, allen te rechtvaardigen die uit het geloof van Jezus zijn.
In de tweede plaats is het offer van Christus een uiting zowel van zijn passieve (‘lijdelijke’) als van zijn actieve (‘dadelijke’) gehoorzaamheid. In vroeger tijd werd de passieve gehoorzaamheid zo op de voorgrond geschoven dat de actieve gehoorzaamheid daarachter zo goed als geheel verdween. Maar tegenwoordig legt men zo sterk de nadruk op de laatste dat de eerste niet tot haar recht kan komen. Volgens de Schrift echter gaan beide samen en moeten we ze als twee zijden van een en dezelfde zaak beschouwen. Christus is vanaf zijn ontvangenis en geboorte de Vader altijd gehoorzaam geweest. Heel zijn leven is te beschouwen als een vervullen van Gods gerechtigheid, van zijn wet en gebod. Mat. 3:15, 5:17, Joh. 4:34, 6:38, Rom. 9:19 Bij zijn komst in de wereld sprak Hij: ‘Zie, Ik kom, om uw wil te doen, o God.’ Heb. 10:5-9 Maar die gehoorzaamheid uitte zich pas volkomen in de dood en dan nog wel in de kruisdood. Fil. 2:8 Het Nieuwe Testament is er vol van dat pas door het lijden en sterven van Christus de zonde verzoend, vergeven, weggenomen is. Niet alleen het vervullen van de wet, maar ook het straflijden behoorde tot de wil van de Vader die Christus moest volbrengen.
Daardoor staat in de derde plaats het offer van Christus met ons en onze zonden in verband. Al in het Oude Testament lezen we dat Abraham een ram als brandoffer offerde in de plaats van zijn zoon, Gen. 22:13 dat de Israëliet door handoplegging een offerdier in zijn plaats liet optreden Lev. 16:21 en dat de knecht van de Heer om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld is. Jes. 53:5 Op dezelfde manier legt het Nieuwe Testament tussen Christus’ offer en onze zonden een allernauwst verband. De Mensenzoon kwam in de wereld om zijn ziel (zijn leven) te geven als een losprijs in de plaats van velen. Mat. 20:28, 1 Tim. 2:6 Hij werd overgeleverd om of omwille van onze zonden, Rom. 4:25 is gestorven in verband met onze zonden, Rom. 8:3, Heb. 10:6, 10:18, 1 Pet. 3:18, 1 Joh. 2:2, 4:10 of – zoals het meestal wordt uitgedrukt – ten behoeve van ons of onze zonden. Luk. 22:19-20, Joh. 10:15, Rom. 5:8, 8:32, 1 Kor. 15:3, 2 Kor. 5:14-15, 5:21, Gal. 3:13, 1 Thes. 5:10, Heb. 2:9, 1 Pet. 2:21, 1 Joh. 3:16 enz.
De gemeenschap die Christus, zoals uit deze getuigenissen van de Schrift blijkt, met ons is aangegaan, is zo innig en diep dat we ons er geen voorstelling en geen begrip van kunnen vormen. Ze wordt door het woord plaatsvervangend lijden nog maar op zwakke en gebrekkige wijze uitgedrukt en gaat al onze verbeelding en gedachte zeer ver te boven. Er zijn van deze gemeenschap wel enige analogieën onder de mensen, die ons ervan kunnen overtuigen dat dit mogelijk is. We weten van ouders die lijden om en met hun kinderen, van helden die zich opofferen voor hun vaderland, van edele mannen en vrouwen die zaaien wat door anderen na hen zal worden gemaaid. Overal gaat de wet door dat enkelen werken, lijden, strijden, opdat anderen de vrucht van hun arbeid zouden binnenhalen en ervan zouden genieten. De dood van de een is het brood voor de ander. De graankorrel moet sterven om vrucht te dragen. De moeder geeft in barensnood het leven aan haar kind. Maar al deze voorbeelden verschaffen slechts vergelijkingen en kunnen niet gelijkgesteld worden met de gemeenschap die Christus met ons is aangegaan. Want slechts bij hoge uitzondering zal iemand voor een rechtvaardige sterven, hoewel het mogelijk blijft dat iemand voor een goede sterft. Maar God bevestigt zijn liefde voor ons doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. Rom. 5:7-8
Er was eigenlijk geen gemeenschap tussen Christus en ons, maar enkel scheiding en tegenstelling. Want Hij was de eniggeboren en geliefde Zoon van de Vader, maar wij waren allemaal gelijk aan de verloren zoon. Hij was rechtvaardig en heilig en zonder enige zonde, maar wij waren zondaren, die schuldig stonden voor Gods aangezicht en onrein waren van het hoofd tot de voeten. En toch heeft Christus zich met ons in gemeenschap gesteld, niet alleen in fysische zin, door onze natuur, ons vlees en bloed, aan te nemen, maar ook in juridische en ethische zin, door de gemeenschap aan te gaan met onze zonde en onze dood. Hij gaat staan in onze plaats. Hij stelt zich tot Gods wet in de verhouding waarin wij tot haar stonden. Hij neemt onze schuld, onze ziekte, onze smart, onze straf op zich. Hij die geen zonde gekend heeft, wordt zonde voor ons gemaakt, opdat wij in Hem Gods rechtvaardigheid zouden worden. 2 Kor. 5:21 Hij wordt een vloek voor ons, opdat Hij ons van de vloek van de wet zou verlossen. Gal. 3:13 Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem die voor hen gestorven en opgewekt is. 2 Kor. 5:15
Hier is het mysterie van de godsvrucht, het mysterie van de goddelijke liefde. We begrijpen het plaatsvervangend lijden van Christus niet, omdat wij, haters van God en van elkaar, in de verste verte niet kunnen berekenen waartoe liefde in staat stelt en wat eeuwige, oneindige, goddelijke liefde vermag. Maar we hoeven dit mysterie ook niet begrijpen: we mogen het dankend geloven, erin rusten, erin roemen en juichen. Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld. De straf die ons de vrede brengt, was op Hem en door zijn striemen is onze genezing gekomen. Wij dwaalden allen als schapen, we keerden ons ieder naar onze eigen weg, maar de Heer heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem laten neerkomen. Jes. 53:5-6
Wat zullen we dan over deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Hij die ook zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Wie zal een beschuldiging inbrengen tegen Gods uitverkorenen? God is het die rechtvaardigt, wie is het die veroordeelt? Christus is het die gestorven is, ja wat meer is, die ook is opgewekt, die ook aan Gods rechterhand is, die ook voor ons pleit. Rom. 8:31-34





















