17.2 – Christus als profeet, priester en koning

0
36

Vanouds is dit ene werk van Christus samengevat onder de leer van de drie ambten en vooral aan Calvijn is het te danken dat dit schema bij de behandeling van Christus’ werk in de geloofsleer algemeen ingang heeft gevonden. Toch is daartegen telkens bezwaar geopperd en vooral de bedenking ingebracht dat de drie ambten in het leven van Jezus niet te onderscheiden waren en dat hun werkzaamheden ineenvloeiden. Deze bedenking geldt echter wel tegen een verkeerde opvatting van de drie ambten, maar niet tegen die drie ambten zelf.

Wanneer het namelijk de bedoeling was dat Jezus de drie ambten van profeet, priester en koning geheel los naast elkaar of ook tijdelijk het ene na het andere ambt had uitgeoefend, dan zou inderdaad zo’n deling en scheiding in het werk van Christus niet uit te voeren zijn. Weliswaar treedt nu eens het ene en dan het andere ambt meer op de voorgrond, zodat bijvoorbeeld zijn openbare prediking meer aan het profetisch ambt doet denken, zijn laatste lijden en sterven meer aan het priesterlijk ambt en zijn verhoging aan de rechterhand van de Vader meer aan het koninklijk ambt. Maar wezenlijk is Jezus altijd en overal tegelijk in zijn drie ambten actief geweest. Als Hij sprak, verkondigde Hij als een profeet de woorden van God, maar Hij uitte daarin bovendien zijn priesterlijke barmhartigheid en zijn koninklijke macht. Want door zijn woord genas Hij de zieken, vergaf Hij de zonden, deed Hij de storm bedaren. Hij was de koning van de waarheid. Zijn wonderen waren tekenen van zijn goddelijke zending en van de waarheid van zijn woord, maar tegelijk openbaring van zijn ontferming over allerlei ellendigen en bewijs van zijn heerschappij over ziekte en dood en het geweld van satan. Zijn sterven was een bezegeling van zijn leven, maar ook een offer van volkomen gehoorzaamheid en een gewillige daad van macht om het leven af te leggen. Kortom, heel zijn verschijning, woord en werk draagt altijd tegelijk een profetisch, priesterlijk en koninklijk karakter.

Maar nadat we dit op de voorgrond hebben gesteld, blijft het van het hoogste belang de persoon en het werk van Christus uit het gezichtspunt van de drie ambten te bezien. Er zijn hieraan voordelen verbonden die anders verloren zouden gaan.

In de eerste plaats immers valt ons al meteen met deze behandeling de winst ten deel dat de komst en heel het leven van Christus op aarde uitoefening wordt van een ambt dat Hem door de Vader is opgedragen. Bij Jezus kunnen we niet spreken van een bedrijf, een ambacht en zelfs niet van een moreel beroep dat Hij voor zichzelf gekozen heeft. Volgens de Heilige Schrift was Hij aangesteld in een ambt. Een ambt verschilt juist van een ambacht of beroep doordat we het niet zelf kunnen kiezen en nemen, maar het alleen kunnen ontvangen door aanstelling van een macht die boven ons staat. Wel verschilt Hij van Mozes doordat Hij niet zoals een dienaar, maar als de Zoon over zijn eigen huis de Vader in alles trouw is geweest. Heb. 3:5-6 Maar Hij is dan toch trouw geweest aan degene die Hem als een Apostel en Hogepriester van onze belijdenis aangesteld (gemaakt) heeft. Heb. 3:1 De eer om Hogepriester te worden heeft Hij niet zelf genomen, maar Hij is ertoe verheerlijkt door God zelf, die tot Hem sprak: ‘Jij bent mijn Zoon, vandaag heb Ik je verwekt.’ Heb. 5:5 Jezus legt er dan ook zelf telkens alle nadruk op dat de Vader Hem gezonden heeft, dat het zijn voedsel is de wil van de Vader te doen, dat Hij van de Vader een gebod heeft wat Hij doen en spreken zal, dat Hij het werk van de Vader op aarde heeft volbracht enzovoort. Joh. 4:34, 5:20, 5:30, 6:38, 7:16, 8:28, 10:18, 12:49-50, 14:10, 14:24, 17:4

Deze aanstelling tot het ambt valt bij Christus klaarblijkelijk al vóór de tijd waarin Hij mens werd. Want niet alleen leert de Schrift dat Christus al in het begin bij God en zelf God was, maar we lezen ook uitdrukkelijk dat Hij, komende in de wereld – dat is: toen Hij op het punt stond om in de wereld te komen – al zei: ‘Slachtoffer en graanoffer hebt U niet gewild, maar wel hebt U voor Mij een lichaam gereedgemaakt (om in dit lichaam, door het over te geven in de dood, Gods wil te volbrengen). Brandoffers en zondoffers hebben U niet behaagd, maar toen, toen U voor Mij een lichaam gereedmaakte, sprak ik overeenkomstig het woord van de profetie: Zie, Ik kom, om uw wil te doen, o God!’ Heb. 10:5-7 De komst in de wereld, de menswording, behoorde dus al tot de uitvoering van het werk dat de Vader Hem opdroeg om te doen. De opdracht ging eraan vooraf. Die valt niet na de menswording in de tijd, maar daarvóór, in de eeuwigheid.

Daarom heet het elders dat Christus van tevoren gekend is, vóór de grondlegging van de wereld, 1 Pet. 1:20 dat de verkiezing genomen en de genade ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden van de eeuwen Ef. 1:4, 2 Tim. 1:9 en dat het boek van het leven, dat vanaf de grondlegging van de wereld voor Gods aangezicht ligt, het eigendom is van het geslachte Lam. Op. 13:8, 17:8 De opvatting van het werk van Christus als uitoefening van een ambt brengt dat werk in verband met Gods eeuwige raad. Hij draagt de naam Messias, Christus, Gezalfde, omdat Hij van eeuwigheid door de Vader verordineerd en in de tijd door Hem met de Heilige Geest gezalfd is.

In de tweede plaats ligt in de drie ambten die aan Christus opgedragen zijn, een terugwijzing naar de oorspronkelijke roeping en bestemming van de mens. Het is absoluut niet toevallig of willekeurig dat Christus juist tot de drie ambten van profeet, priester en koning en niet tot andere of meer ambten is aangesteld. Het is juist gebaseerd op Gods bedoeling met het menselijk geslacht en dus ook de menselijke natuur zelf. Adam werd geschapen volgens Gods beeld, in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid, opdat hij als profeet de woorden van God zou verkondigen, als koning in gerechtigheid over al het geschapene zou heersen en als priester zichzelf met al het zijne aan God zou wijden als een welbehaaglijk offer. Hij ontving een hoofd, om te kennen, een hand, om te heersen, en een hart, om alles in liefde te omvatten. In de ontplooiing van het beeld van God, in de harmonische ontwikkeling van al zijn gaven en krachten, in de uitoefening van de drie ambten van profeet, priester en koning lag de bestemming van de mens. Maar die roeping is door de mens met voeten getreden. En daarom juist is Christus op aarde gekomen, om weer het ware beeld van de mens te vertonen en zijn bestemming tot volkomen vervulling te brengen. De leer van de drie ambten legt een vast verband tussen natuur en genade, schepping en herschepping, Adam en Christus. De eerste Adam is type, voorbereiding, profetie van de laatste. En de laatste is het tegenbeeld en de vervulling van de eerste.

In de derde plaats sluit de leer van de drie ambten in Christus rechtstreeks aan bij de openbaring in het Oude Testament. Toen de mensheid, die in Adam gevallen was, meer en meer haar weg bedierf, heeft God een bijzonder volk uitverkoren om zijn eigendom te zijn. In verband daarmee kreeg Israël als volk weer een profetische, priesterlijke en koninklijke taak. Het moest voor de Heer een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn. Ex. 19:6 Maar in speciale zin werd die taak opgedragen aan de mannen die door God geroepen werden en als profeten, priesters en koningen onder Israël actief waren. Hoewel Israël in zijn geheel, als volk, de Gezalfde van de Heer kon heten, komt deze naam toch in het bijzonder toe aan de profeten, priesters en koningen. Ps. 105:15, Ex. 28:41, 1 Sam. 2:10 enz. Maar al deze mannen waren zondaren en konden hun ambt dus niet naar waarheid vervullen. Ze wezen met heel het volk van zichzelf af en naar een ander, die profeet, priester en koning tegelijk zou zijn en de Gezalfde van de Heer zou heten in een geheel unieke zin. B Christus is de vervulling van heel de oudtestamentische openbaring. Hij is het tegenbeeld van heel Israël en van al zijn profeten, priesters en koningen. Hij is het zelf die in en door hen van zichzelf getuigt en zijn komst voorbereidt. 1 Pet. 1:11

Ten slotte, alleen bij een behandeling onder de drie ambten komt het werk van Christus volledig tot zijn recht. Er zijn in de christelijke kerk altijd eenzijdige richtingen geweest, die in Hem uitsluitend de profeet zagen, zoals de rationalisten, of die, zoals de mystieken, zich alleen verdiepten in zijn priesterlijk lijden, of die, zoals de chiliasten, enkel van Hem als koning wilden weten. Maar we hebben een Christus nodig die alle drie tegelijk is. We hebben een profeet nodig die ons God verklaart, een priester die ons met God verzoent, een koning die in de naam van God ons regeert en bewaart. Heel het beeld van God moet in de mens hersteld worden. De kennis, maar ook de heiligheid en de gerechtigheid. Heel de mens moet gered worden, wat betreft ziel en lichaam, hoofd en hart en hand. We hebben een Zaligmaker nodig die ons geheel en volkomen verlost en onze oorspronkelijke bestemming volledig in ons verwezenlijkt. En dat doet Christus. Omdat Hij zelf profeet, priester en koning is, maakt Hij ons weer profeten, koningen en priesters, voor God en voor zijn Vader. Op. 1:6, 22:4

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in