Maar hoewel Hij een echt en volkomen mens is, is Jezus zich er vanaf het begin van bewust dat Hij meer is dan een mens en zo wordt Hij door al zijn leerlingen met een steeds helderder besef erkend en beleden. En dat is niet pas het geval, zoals zo vaak beweerd wordt, in het evangelie van Johannes en de brieven van de apostelen. Nee, het staat ook al duidelijk te lezen in de evangeliën van Mattheüs, Markus en Lukas. Trouwens, de tegenstelling die men tegenwoordig wil maken tussen de historische Jezus en de Christus van de gemeente, is volkomen onhoudbaar. Men stelt het dan zo voor dat Jezus niet meer geweest is en niet meer heeft willen zijn dan een vrome Israëliet, een godsdienstig genie, een verheven leraar van de deugd, een profeet zoals er vroeger zovelen onder Israël waren opgetreden. En alles wat nu verder door de gemeente over die historische Jezus beleden wordt – zijn bovennatuurlijke ontvangenis, dat Hij de Messias is, zijn zoendood, zijn opstanding, zijn hemelvaart enzovoort – zou vrucht van de verbeelding zijn en door de leerlingen van Jezus aan het oorspronkelijke beeld van hun Meester zijn toegevoegd.

Maar tegen heel deze voorstelling bestaan zovele en zulke ernstige bezwaren dat die niemand bevredigen kan. Immers, als al die bovengenoemde feiten niet hebben plaatsgevonden, maar later verzonnen en in het leven van Jezus opgenomen zijn, moet men er toch een of andere verklaring voor geven hoe de leerlingen van Jezus tot zulke verzinsels gekomen zijn en waar ze de stof voor deze kunstig verzonnen fabels aan hebben ontleend. De indruk die Jezus’ buitengewone persoonlijkheid op hen heeft gemaakt, is daarvoor absoluut niet geschikt. Want zo’n indruk was toch alleen die van een – al was het dan hoog verheven – mens en zou geen enkel bestanddeel bevatten van de Christus, zoals de gemeente Hem belijdt. En die bestanddelen moet men dan zoeken en zoekt men ook werkelijk bij de Joodse sekten van die tijd, of bij de Griekse, Perzische, Indische, Egyptische en Babylonische godsdiensten. Daardoor wordt het christendom beroofd van zijn zelfstandigheid en eigenaardigheid en gemaakt tot een samenraapsel van Joodse en heidense dwalingen.
Maar bovendien, de eerste drie evangeliën zijn geschreven door mannen die zelf de vaste overtuiging hadden dat Jezus de Christus was. Ze zijn geschreven in een tijd toen de gemeente al geruime tijd bestond, toen de prediking van de apostelen al naar alle zijden van de toenmalig bekende wereld was uitgegaan en toen Paulus al verscheidene brieven geschreven had. Toch zijn die evangeliën algemeen aangenomen en erkend. Van een strijd over de persoon van Christus is in de eerste tijd in de gemeenten, tussen de apostelen en hun medearbeiders, hoegenaamd niets bekend. Allen staan in het geloof dat Jezus de Christus is, dat God deze Jezus, die door de Joden gekruisigd is, tot een Heer en Christus heeft gemaakt en in zijn naam bekering en vergeving van de zonden schenkt. Hand. 2:22-38
Dit geloof is vanaf het begin de basis geweest voor de christelijke gemeente. Paulus betoogt in het vijftiende hoofdstuk van zijn eerste brief aan Korinthe dat de Christus volgens de schriften – de Christus die gestorven, begraven en opgewekt is – de inhoud van de apostolische prediking en het object van het christelijk geloof was en dat zonder deze feiten zowel die prediking als dat geloof zonder inhoud en de zaligheid van de in Christus ontslapenen een droombeeld is. Er is geen andere keuze dan tussen deze twee: de apostelen zijn valse getuigen van God, óf ze hebben getuigd en verkondigd wat was vanaf het begin, wat ze gezien, aanschouwd en getast hebben van het Woord van het leven. En zo ook: Jezus is óf een valse profeet geweest, óf Hij was de betrouwbare getuige, de eerstgeborene uit de doden en de overste van de Koningen van de aarde, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in zijn bloed en die ons koningen en priesters gemaakt heeft voor God en zijn Vader. Op. 1:5-6 Er is geen tegenstelling tussen de historische Jezus en de Christus van de gemeente. Het getuigenis van de apostelen is de onder de leiding van de Heilige Geest gegeven ontvouwing en verklaring van het zelfgetuigenis van Christus. Het gebouw van de gemeente rust op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Christus zelf de hoeksteen is. Ef. 2:20 En niemand kan een ander fundament leggen dan het fundament dat door hen gelegd is. 1 Kor. 3:10