Deze messiaanse verwachtingen worden gewoonlijk in twee groepen onderscheiden. Tot de eerste groep behoren de verwachtingen die in het algemeen op de toekomst van het Godsrijk betrekking hebben. Ook die zijn van grote betekenis en zijn zeer nauw verbonden met de belofte van het genadeverbond. Die belofte houdt immers in dat God de God van zijn volk en van hun zaad zal zijn en slaat dus niet alleen op het verleden en heden, maar ook op de toekomst. Weliswaar maakt het volk zich voortdurend schuldig aan ontrouw, afval en verbondsbreuk tegenover de Heer. Maar juist omdat het een genadeverbond is, kan de ontrouw van het volk de trouw van God niet tenietdoen. Het genadeverbond is uit de aard van de zaak een eeuwig verbond, dat zich voortplant van generatie tot generatie. Als het volk dus niet op de weg van het verbond wandelt, kan God het wel voor een tijd als het ware verlaten en aan tuchtiging, gericht en ballingschap overgeven. Maar hij kan zijn verbond niet verbreken. Want het is een genadeverbond, dat niet van het gedrag van de mensen afhangt, maar enkel en alleen in Gods ontferming rust. Hij kan het verbond niet tenietdoen, want zijn eigen naam en roem en eer hangt eraan. Na de toorn komt dus altijd weer Gods goedertierenheid, na het gericht zijn barmhartigheid, na het lijden zijn heerlijkheid aan het licht.

In dit alles werd Israël in de loop van zijn geschiedenis onderwezen door de profetie. Door de profetie kreeg het een inzicht in het wezen en het doel van de geschiedenis, zoals we dat bij geen enkel ander volk aantreffen. Het Oude Testament laat ons begrijpen dat het tot heerschappij komen van Gods wil, dat het rijk van God de inhoud en dus de gang en het einddoel van de geschiedenis is. Het is zijn raad, zijn raad van welbehagen en verlossing, die in eeuwigheid bestaat en alle tegenstand zal overwinnen. Door lijden gaat het naar heerlijkheid, achter het kruis hangt de kroon. God zal eenmaal triomferen over al zijn vijanden en zijn volk in de vervulling van al zijn beloften laten delen. Er komt een rijk van gerechtigheid en vrede, van geestelijke en materiële welvaart. En in de heerlijkheid van dat rijk zal Israël, maar zullen vervolgens ook de volken delen. Want de eenheid van God brengt de eenheid van de mensheid en de eenheid van de geschiedenis mee. Dan is de aarde vol van de kennis van de Heer en bereikt de belofte van het verbond haar volkomen vervulling: ‘Ik zal jullie God zijn en jullie zullen voor Mij zonen en dochters zijn.’
Van deze verwachtingen zijn de profetieën en de psalmen vol. Maar ze blijven hierbij niet staan en strekken zich ook verder uit tot de manier waarop Gods Koninkrijk in de toekomst bevestigd en voltooid zal worden. En dan worden dat de messiaanse verwachtingen in engere zin en zeggen ze ons hoe de heerschappij van God op aarde in de toekomst door een bepaald persoon, door de Messias, tot stand zal worden gebracht. Weliswaar heeft men de laatste tijd geprobeerd al deze messiaanse verwachtingen uit de oorspronkelijke godsdienst van Israël te verwijderen en te verplaatsen naar de tijd na de ballingschap. Maar van een andere kant is dat zeer sterk weersproken en ook afdoende weerlegd. De messiaanse verwachtingen draaien allemaal om twee begrippen: de dag van de Heer, die een dag van het gericht is voor Israël en de volken, en de Messias, die daarna het heil zal brengen en Gods Koninkrijk op aarde zal stichten. En deze beide begrippen zijn niet pas afkomstig van de profeten uit de achtste eeuw, maar bestonden lang vóór die tijd en zijn verder uitgewerkt en toegepast door de profeten, van wie de boeken voor ons bewaard zijn.
De Schrift wijst dit zelf aan als ze de verwachtingen over de toekomst terugleidt tot de oudste tijden. Natuurlijk dragen ze dan eerst nog een algemeen karakter. Maar dat is juist een bewijs voor hun ouderdom. En de geleidelijke ontwikkeling die er vervolgens in die verwachtingen valt op te merken, komt dit bewijs krachtig versterken. In de moederbelofte Gen. 3:15 wordt er vijandschap gezet tussen het zaad van de vrouw en het zaad van de slang en wordt de toezegging gedaan dat het eerste het laatste de kop zal vermorzelen. Bij het zaad van de vrouw moeten we met Calvijn in de eerste plaats denken aan het menselijk geslacht, dat in het genadeverbond naar Gods kant is overgebracht, tegen alle Hem vijandige macht de strijd moet aanbinden en in Christus zijn Hoofd en Heer ontvangt. De historie toont aan dat dit menselijk geslacht, dat tegen het zaad van de slang strijd voert, lang niet alle volken omvat, maar zich meer en meer inkrimpt en beperkt. De belofte gaat alleen verder in de lijn van Seth.
Als de eerste mensheid door de zondvloed is uitgeroeid, komt er in het gezin spoedig een scheiding tussen Cham en Jafeth aan de ene en Sem aan de andere kant. En de belofte wordt nu zo specifiek gemaakt dat Jehova de God van Sem wordt, dat Jafeth zich eerst ver uitbreidt en later in Sems tenten komt wonen en dat Kanaän de knecht van hen beiden wordt. Gen. 9:26-27 Uit het geslacht van Sem wordt later, wanneer de zuivere kennis en dienst van God opnieuw verloren dreigt te gaan, Abraham uitverkoren. Hij ontvangt de toezegging dat hij, door de Heer gezegend, voor velen een zegen zal zijn, ja dat alle geslachten van de aarde de zegen zich zullen toewensen en zoeken die God aan Abraham en zijn zaad schenkt en dat zij dus allen in Hem, in zijn zaad gezegend zullen worden. Gen. 12:2-3 Onder de zonen van Jakob en de stammen van Israël wordt dan weer later Juda aangewezen als degene die de voorrang boven al zijn broers zal genieten. Hij werd overeenkomstig zijn naam de geprezene Gen. 29:35 en de machtige onder zijn broers. 1 Kron. 5:2 Zij loven en dienen hem en zijn vijanden onderwerpen zich aan hem. En deze heerschappij zal zolang duren totdat er iemand komt aan wie de volken gehoorzaam zullen zijn. Gen. 49:8-10 De naam Silo in vers 10 is moeilijk te verstaan en wordt zeer verschillend opgevat. Maar het idee van de zegen die over Juda wordt uitgesproken, is toch duidelijk: Juda heeft onder alle stammen van Israël de voorrang, hij heeft de heerschappij over al zijn broers en uit hem zal de toekomstige heerser over de volken voortkomen.
Deze belofte is dan aanvankelijk in David vervuld, maar gaat daarmee tegelijk over in een nieuwe ontwikkelingsfase. Want toen David rust gekregen had van al zijn vijanden, kwam in hem het voornemen op om voor de Heer een huis te bouwen. Maar in plaats van dat David voor de Heer een huis bouwt, laat de Heer door de mond van Nathan aan David verkondigen dat Hij voor hem een huis zal bouwen, door de koninklijke waardigheid erfelijk te maken in zijn geslacht. De Heer zal voor David een grote naam maken, zoals de naam van de groten die op de aarde zijn. Hij zal na Davids dood zijn zoon Salomo op zijn troon zetten en een Vader voor hem zijn en Hij zal ten slotte zijn huis en zijn koningschap duurzaam maken voor Zijn aangezicht. Davids troon zal vaststaan tot in eeuwigheid. 2 Sam. 7:9-16, Ps. 89:19-38 Van nu af is de hoop van Israëls vromen gebouwd op Davids huis en soms blijft de profetie in het algemeen bij deze verwachting staan. Amos 9:11, Hos. 3:5, Jer. 17:25, 22:4