15.2 – Christus is de eeuwige Zoon van God

0
9

Om deze geheel unieke betekenis van Christus goed in te zien, moeten we uitgaan van de gedachte dat Hij niet, zoals wij, pas bij zijn ontvangenis en geboorte begon te bestaan, maar al eeuwen lang van tevoren bestond en van eeuwigheid af de eniggeborene en geliefde Zoon van de Vader was. In het Oude Testament wordt de Messias al aangeduid met de naam Vader van de eeuwigheid, die voor zijn volk een eeuwige Vader is Jes. 9:5 en wiens oorsprongen zijn van oudsher, van eeuwige dagen af. Micha 5:1 Het Nieuwe Testament sluit zich daarbij aan, maar spreekt de eeuwigheid van Christus nog veel duidelijker uit. Ze ligt al opgesloten in al die plaatsen waar heel het aardse leven van Christus wordt voorgesteld als de vervulling van een werk dat Hem door God werd opgedragen om te doen. Weliswaar wordt ook over Johannes de Doper gezegd dat hij als een tweede Elia komen moest en gekomen is. Mar. 9:11-13, Joh. 1:7 Maar de nadruk en de veelvuldigheid waarmee over Christus gezegd wordt dat Hij in de wereld kwam om zijn werk te volbrengen, wijzen erop dat deze uitdrukking hier in een bijzondere zin is bedoeld.

Het heet niet alleen in het algemeen dat Hij uitgegaan is, namelijk van de Vader, om te prediken Mar. 1:38 en dat Hij gekomen is om zondaren tot bekering te roepen en zijn ziel te geven als een losprijs voor velen. Mar. 2:17, 10:45 Er wordt ook uitdrukkelijk gezegd dat Hij is uitgezonden om het evangelie te verkondigen, Luk. 4:43 dat het de Vader is die Hem gezonden heeft, Mat. 10:40, Joh. 5:24, 5:30, 5:36 enz. dat Hij van de Vader is uitgegaan en in zijn naam gekomen is, Joh. 5:43, 8:42, 13:3 enz. dat Hij uit de hemel neergedaald en in de wereld gekomen is. Joh. 3:13, 6:38, 12:46, 18:37 Zo weet Jezus dat Hij de enige Zoon is, die de Vader lief was en na vele andere dienaren in de wijngaard uitgezonden werd. Mar. 12:6 Hij, die de Zoon van David is, was als Davids Heer, Mar. 12:36 bestond al vóór Abraham Joh. 8:58 en had al heerlijkheid bij de Vader voor de wereld er was. Joh. 17:5, 17:24

Dit zelfbewustzijn van Jezus over zijn eeuwig bestaan wordt in het apostolisch getuigenis verder ontvouwd. In Christus is het eeuwige Woord vlees geworden, dat in het begin bij God en zelf God was. Joh. 1:1, 1:14 Hij was de afstraling van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld van zijn zelfstandigheid en is niet alleen hoger dan alle engelen, maar heeft recht op hun aanbidding, is een eeuwige God en een eeuwige Koning, die altijd dezelfde blijft en wiens jaren niet zullen ophouden. Heb. 1:3-13 Hij was rijk, 2 Kor. 8:9 bevond zich in de gestalte van God, zodat Hij niet alleen in wezen, maar ook in gestalte, in stand en heerlijkheid gelijk was aan de Vader. Maar Hij achtte deze God-gelijkheid niet als iets dat Hij zelfzuchtig voor zichzelf bezitten en gebruiken moest. Fil. 2:6 Hij legde die juist af om de gestalte van een mens en van een slaaf aan te nemen Fil. 2:7-8 en werd langs die weg verheven tot de Heer, die uit de Hemel afkomstig was en als zodanig met Adam, de mens uit de aarde, een tegenstelling vormde. 1 Kor. 15:47 Kortom, Christus is net als de Vader, de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde. Op. 1:11, 1:17, 22:13

De activiteit van deze mensgeworden Zoon van God begon dus ook niet pas bij zijn verschijning op aarde, maar gaat terug tot de schepping. Door het Woord zijn alle dingen zonder uitzondering gemaakt. Joh. 1:3, Heb. 1:2, 1:10 Hij is de eerstgeborene, het hoofd, het begin van alle schepselen. Kol. 1:15, Op. 3:14 Hij bestond vóór alle dingen. Kol. 1:17 En de schepselen zijn niet alleen door Hem geschapen, maar ze bestaan voortdurend samen in en door Hem Kol. 1:17 en worden van ogenblik tot ogenblik gedragen door het woord van zijn kracht. Heb. 1:3 En ze zijn ten slotte ook voor Hem geschapen, Kol. 1:16 omdat God Hem, die de Zoon was, ook als erfgenaam van alles aangesteld heeft. Heb. 1:2, Rom. 8:17 Zo bestaat er vanaf het begin een nauwe relatie tussen de Zoon en de wereld en nog weer inniger tussen de Zoon en de mensen. Want in Hem was leven, het volle, rijke, onuitputtelijke leven, de bron van alle leven in de wereld. Maar voor de mensen, die volgens Gods beeld geschapen werden en deel hadden aan een redelijke, morele natuur, was dat leven licht, bron van de goddelijke waarheid die de mensen moesten kennen en in acht nemen. Joh. 1:14 En weliswaar is de mens toen door de zonde duisternis geworden, maar het licht van het Woord scheen toch nog in die duisternis. Joh. 1:5 Het verlichtte ieder mens die in de wereld kwam, Joh. 1:9 want het Woord was en bleef en werkte nog in de wereld, ook al werd het door die wereld niet gekend. Joh. 1:10

De Christus die in de volheid van de tijd op aarde verschijnt, is dus volgens de beschrijving die de Heilige Schrift van Hem geeft, geen mens naast en te midden van andere mensen, geen stichter van een godsdienst en geen prediker van een nieuwe moraal. Nee, Hij neemt een geheel unieke plaats in. Hij bestond van eeuwigheid als de Eniggeborene van de Vader. Hij was de Schepper, Onderhouder en Regeerder van alle dingen. In Hem was het leven en het licht voor de mensen. Als Hij in de wereld verschijnt, komt Hij niet naar haar toe als een vreemde, maar Hij is haar Heer, kent haar en is aan haar verwant. De herschepping staat met de schepping, de genade met de natuur, het werk van de Zoon met het werk van de Vader in verband. De verlossing wordt gebouwd op fundamenten die in de schepping zijn gelegd.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in