De raad van de verlossing is geen menselijk ontwerp, waarvan de uitvoering afhangt van allerlei onvoorziene omstandigheden en daarom zeer onzeker is. Nee, deze raad wordt onfeilbaar zeker uitgevoerd, omdat hij het besluit is van Gods genadige en almachtige wil. Zoals het in de eeuwigheid is vastgesteld, zo wordt het volbracht in de tijd. Alles wat de leer van het geloof dus verder nog behandelen moet, is de beschrijving van de weg waarlangs de onveranderlijke raad van de Heer over de zaligheid van zijn mensenkinderen wordt uitgewerkt en toegepast. En omdat die raad vooral over drie grote zaken ging, over de Middelaar door wie de zaligheid moest worden verworven, over de Heilige Geest door wie de zaligheid moest worden toegepast en over de mensen aan wie de zaligheid moest worden geschonken, moet het onderwijs in het christelijk geloof zich in het vervolg ook met drie delen bezighouden.

In de eerste plaats moet dat onderwijs de persoon van Christus behandelen, die door zijn lijden en sterven de zaligheid verwerven zal. Vervolgens moet ze de weg aanwijzen waarlangs de Heilige Geest de uitverkorenen aan de persoon van Christus met al zijn weldaden deel geeft. En in de derde plaats moet ze haar aandacht schenken aan de personen die aan deze door Christus verworven zaligheid deel krijgen en dus de kerk of de gemeente als het lichaam van Christus behandelen. Ten slotte loopt dit onderwijs dan vanzelf uit op de voltooiing van de zaligheid, die de gelovigen na het leven hier wacht. Bij de behandeling zal blijken dat de raad van de verlossing in alle delen goed geregeld en verzekerd is. De onuitsprekelijke genade, de veelvuldige wijsheid en de almachtige kracht van God wordt erin openbaar.
Al meteen bij de persoon van Christus komen al deze deugden in het helderste licht. Het middelaarsgeloof is niet uitsluitend eigen aan het christendom. Alle mensen en volken leven niet alleen in het besef dat ze geen deel hebben aan de zaligheid, maar dragen ook allemaal de overtuiging in het hart dat deze zaligheid hun op een of andere manier door bepaalde personen moet worden aangewezen en geschonken. Algemeen is de gedachte verbreid dat de mens, zoals hij is, niet tot God mag naderen en niet in zijn tegenwoordigheid kan wonen. Hij heeft een tussenpersoon nodig, die voor hem de weg naar de godheid ontsluit. In alle godsdiensten komen daarom middelaars voor, die aan de ene kant goddelijke openbaringen aan de mensen bekendmaken en aan de andere kant de gebeden en gaven van de mensen aan de godheid overbrengen.
Soms treden lagere goden of geesten als zulke middelaars op, maar dikwijls zijn het ook mensen, die met bovennatuurlijke kennis en macht zijn begiftigd en in een bijzondere reuk van heiligheid staan. Zij nemen in het religieuze leven van de volken een voorname plaats in en worden bij alle gewichtige gelegenheden in het bijzondere en openbare leven, zoals bij rampen, oorlogen, ziekten, ondernemingen enzovoort geraadpleegd. Maar of ze nu als waarzeggers of tovenaars, als heiligen of priesters optreden, ze wijzen wel de weg aan die de mens volgens hun mening bewandelen moet om aan de gunst van de godheid deel te krijgen, maar ze zijn niet zelf de weg. De godsdiensten van de volken zijn niet van hun persoon afhankelijk. Dit geldt zelfs ook voor de godsdiensten die door bepaalde personen zijn gesticht. Boeddha en Confucius, Zarathustra en Mohammed zijn wel de eerste belijders van de godsdienst die door elk van hen is gesticht, maar ze zijn niet de inhoud van die godsdienst. Ze staan ermee in een uiterlijk en tot op zekere hoogte toevallig verband. Hun godsdienst zou dezelfde kunnen blijven, ook al werd hun naam vergeten of hun persoon door een ander vervangen.
In het christendom echter is het hiermee heel anders gesteld. Weliswaar is nu en dan de mening uitgesproken dat ook Christus nooit de enige Middelaar heeft willen zijn en dat Hij met het vergeten van zijn naam volkomen genoegen zou nemen, als zijn principe en geest maar in de gemeente voortleefde. Maar anderen, die voor zichzelf elke band met het christendom verbroken hebben, hebben op onpartijdige wijze deze gedachte bestreden en weerlegd. Het christendom staat in een heel andere verhouding tot de persoon van Christus dan de godsdiensten van de volken tot de personen door wie zij gesticht zijn. Jezus is niet de eerste belijder van de naar zijn naam genoemde godsdienst geweest. Hij was niet de eerste en de voornaamste christen. Nee, Hij neemt in het christendom een geheel unieke plaats in. Hij is er niet in de gewone zin de stichter van, maar Hij is de Christus, de door de Vader gezondene, die zijn Koninkrijk op aarde heeft gesticht en het nu uitbreidt en bewaart tot het einde van de eeuwen. Christus is het christendom zelf. Hij staat er niet buiten maar ermiddenin. Zonder zijn naam, persoon en werk is er geen christendom meer. Christus is, kortom, niet de wegwijzer naar de zaligheid, maar de weg zelf. Hij is de enige, echte en volkomen Middelaar tussen God en de mensen. Wat de godsdiensten in hun middelaarsgeloof hebben vermoed en gehoopt, dat is wezenlijk en volkomen in Hem vervuld.