14.6 – Eén genadeverbond, verschillende bedelingen

0
7

Maar ondanks dat, al kan de tijd de eeuwigheid niet missen en al staat de geschiedenis in zeer nauw verband met Gods gedachte en wil, toch zijn beide niet in alle opzichten hetzelfde. Er bestaat dit grote onderscheid tussen dat in de historie van de tijd Gods eeuwige gedachte tot openbaring en verwezenlijking komt. En zo kunnen en mogen ook de raad van de verlossing en het verbond van de genade niet gescheiden worden. Nee, ze verschillen toch in dit opzicht dat de eerste in het laatste zijn verwerkelijking ontvangt. Het plan van de verlossing is niet genoeg, het moet ook uitgevoerd worden. En als besluit draagt het die uitvoering in zich en brengt het die uit zichzelf voort. Het zou zelf zijn karakter als raad en besluit verliezen, wanneer het niet in de tijd tot openbaring en verwezenlijking kwam. Zo zien we het dan ook gebeuren dat het genadeverbond meteen na de val aan de mens bekendgemaakt en met hem opgericht wordt en dan in de historie van generatie tot generatie doorgaat. Wat één is in het besluit, ontvouwt zich in de breedte van de wereld en ontwikkelt zich in de lengte van de eeuwen.

Wanneer we nu op deze historische ontwikkeling van het genadeverbond onze aandacht vestigen, merken we daarin een drietal eigenaardigheden op.

In de eerste plaats is het genadeverbond overal en altijd in zijn wezen één, maar treedt het toch telkens op in nieuwe vormen en doorloopt het verschillende bedelingen. Wezenlijk en zakelijk blijft het één, vóór en onder en na de wet. Het is altijd genadeverbond. Het heet zo omdat het uit Gods genade voortvloeit, genade als inhoud heeft en in de verheerlijking van Gods genade zijn einddoel vindt.

Zoals het in zijn allereerste bekendmaking God was die vijandschap zette, die de strijd aanbond en de overwinning beloofde, zo blijft God de eerste en de laatste in alle verschillende bedelingen van het genadeverbond, bij Noach en Abraham, bij Israël en de nieuwtestamentische gemeente. Belofte, gave, genade is en blijft er de inhoud van. In de loop van de tijden wordt wel veel duidelijker ontvouwd wat in die belofte besloten ligt en welke rijke inhoud die genade bevat. Maar in principe zit dat allemaal al in de moederbelofte. De ene grote, allesomvattende belofte van het genadeverbond is deze: ‘Ik zal jouw God zijn en de God van jouw zaad.’ Gen. 17:8 Dat omvat alles, heel de verwerving en toepassing van de zaligheid, Christus en al zijn weldaden, de Heilige Geest met al zijn gaven. Van de moederbelofte in Genesis 3:15 tot de apostolische zegenbede in 2 Korinthiërs 13:13 loopt er één rechte lijn: in de liefde van de Vader, de genade van de Zoon en de gemeenschap met Heilige Geest ligt al het heil voor de zondaar besloten.

Daarom dienen we er wel op te letten dat die belofte niet voorwaardelijk, maar zo beslist en zo stellig mogelijk is. God zegt niet, dat Hij onze God wil zijn als wij dit of dat doen. Nee, Hij zegt dat Hij vijandschap zal zetten en dat Hij onze God zal zijn en dat Hij in Christus ons alle dingen zal schenken. Het genadeverbond kan in zijn wezen door alle eeuwen heen hetzelfde blijven, omdat het alleen van God afhangt en God de onveranderlijke en de trouwe is. Het werkverbond, dat met de mens vóór de val werd opgericht, kon verbroken worden en is verbroken, omdat het afhing van een veranderlijk mens. Maar het genadeverbond ligt enkel en alleen vast in Gods ontferming. Mensen mogen ontrouw worden, maar God vergeet zijn belofte niet. Hij kan en mag zijn verbond niet verbreken, Hij heeft er zich vrijwillig, met een dure eed toe verplicht. Zijn naam, zijn roem, zijn eer hangt eraan. Het is omwille van Hemzelf dat Hij de overtredingen van zijn volk uitwist en niet aan hun zonden denkt. Jes. 43:25, 48:9, Jer. 14:7, 14:21 En daarom mogen bergen wijken en heuvels wankelen, maar zijn goedertierenheid zal van ons niet wijken en het verbond van zijn vrede zal niet wankelen, zegt de Heer onze ontfermer. Jes. 54:10

Toch, hoe onveranderlijk in zijn wezen ook, het verbond wisselt in zijn vormen en treedt in de verschillende bedelingen in andere gestalten op. In de tijden vóór de zondvloed had er ook al een scheiding plaats tussen Sethieten en Kaïnieten. Maar de belofte werd toch nog niet tot één persoon en geslacht beperkt, maar breidde zich uit tot alle mensen. Een formele afzondering kwam niet tot stand. Algemene en bijzondere openbaring stroomden nog in één bedding verder. Maar toen op die manier de belofte verloren dreigde te gaan, werd de zondvloed noodzakelijk en nam Noach in de ark de belofte mee. Ook toen was die belofte nog een tijdlang algemeen. Maar als na de vloed een nieuw gevaar voor de voortgang van het genadeverbond ontstaat, dan roeit God de mensen niet meer uit. Nee, Hij laat de volken hun eigen gang gaan en zondert Abraham af als een drager van de belofte. Het genadeverbond vindt dan zijn verwezenlijking in de gezinnen van de aartsvaders. Zij worden van de andere volken gescheiden door de besnijdenis als een zegel van de rechtvaardigheid door het geloof en als een teken van de besnijdenis van het hart.

Met Israël als het zaad van Abraham wordt dan het genadeverbond aan de Sinaï opgericht. Maar omdat Israël een volk is en als een heilig volk voor Gods aangezicht moet wandelen, neemt het genadeverbond een nationaal karakter aan en bedient het zich van de wet, niet alleen van de morele wet, maar ook van allerlei burgerlijke en rituele wetten, om het volk als een tuchtmeester te leiden naar Christus. De belofte was ouder dan die wet en de wet kwam niet in de plaats van de belofte, maar werd aan de belofte toegevoegd om die juist tot verdere ontwikkeling te brengen en haar vervulling in de volheid van de tijd voor te bereiden. In Christus gaat de belofte over in de vervulling, de schaduw in het lichaam, de letter in de geest, de slavernij in de vrijheid. Als zodanig maakt de belofte zich vrij van alle uiterlijke, nationale banden en breidt zich, net als in het begin, weer uit tot heel de mensheid.

Maar in welke vormen het genadeverbond ook optreedt, het heeft altijd dezelfde wezenlijke inhoud. Het is altijd hetzelfde evangelie, Rom. 1:2, Gal. 3:8 dezelfde Christus, Joh. 14:6, Hand. 4:12 hetzelfde geloof, Hand. 15:11, Rom. 4:11, Heb. 11 dezelfde weldaden van vergeving en eeuwig leven. Hand. 10:43, Rom. 4:3 Het licht waarbij de gelovigen wandelen verschilt, maar het is altijd dezelfde weg die door hen betreden wordt.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in