14.5 – Het verband tussen genadeverbond en verkiezing

0
7

Zodra de mens gevallen is, begint dan ook de raad van de verlossing te werken. Volledig uit eigen beweging daalt God neer, zoekt de mens op en roept hem bij zich terug. En wel heeft er dan een ondervraging en een verhoor, een schuldigverklaring en een aankondiging van straf plaats. Maar de straf die over de slang, over de vrouw en de man wordt uitgesproken, is tegelijk een zegen en een middel tot behoud. Immers, in de moederbelofte Gen. 3:14-15 wordt niet alleen de slang vernederd en de kwade macht, waarvan zij het instrument was, veroordeeld. Er wordt ook in aangekondigd dat er van nu af voortaan vijandschap zal heersen tussen slangenzaad en vrouwenzaad, dat het God zelf is die deze vijandschap in het leven roept en bevestigen zal en dat deze vijandschap en strijd erop uit zal lopen dat het slangenzaad wel van het vrouwenzaad de hiel zal vermorzelen, maar dat toch omgekeerd het vrouwenzaad van het slangenzaad de kop zal vermorzelen.

Er ligt hier niets minder in opgesloten dan de aankondiging en de instelling van het genadeverbond. Weliswaar komt hier het woord verbond nog niet voor. Dat kan pas in later tijd, bij Noach, Abraham enzovoort gebruikt worden, als de mensen in hun vele vormen van strijd tegen de natuur, tegen de dieren en ook onderling de noodzakelijkheid en het nut van verdragen en verbonden door praktische levenservaring hebben leren kennen. Maar in principe en wezen komt in de moederbelofte toch alles voor wat de inhoud van het genadeverbond vormt. Door zijn overtreding heeft de mens namelijk aan God de gehoorzaamheid opgezegd, de gemeenschap met Hem verlaten en daarentegen vriendschap met satan gezocht en met hem een bondgenootschap gesloten. En nu komt God in zijn genade om dit bondgenootschap tussen mens en satan weer te verbreken en om in plaats van de tussen hen gesloten vriendschap vijandschap te zetten. God brengt het vrouwenzaad, dat zich in de vrouw aan satan had overgegeven, weer door een almachtige daad van zijn genadige wil over aan zijn kant en voegt er de belofte aan toe dat het ondanks allerlei tegenstand en verdrukking toch eenmaal zeker over het slangenzaad de volkomen overwinning zal behalen. Er is hier niets voorwaardelijks en niets onzekers. God zelf komt naar de mens, Hijzelf zet vijandschap, Hij opent de strijd, Hij belooft de overwinning. De mens hoeft niets anders te doen dan dit aan te horen en in kinderlijk geloof aan te nemen. Belofte en geloof zijn de inhoud van het genadeverbond dat nu met de mens wordt opgericht en voor hem, de gevallene en de afgedwaalde, opnieuw de weg ontsluit naar het vaderhuis en de toegang opent tot de eeuwige zaligheid.

Er is dus een groot verschil in de manier waarop de mens vóór de val deel moest krijgen aan het eeuwige leven en de manier waarop hij het nu na de val alleen verkrijgen kan. Toen gold de regel: ‘Doe dat en je zult leven.’ Langs de weg van de volmaakte gehoorzaamheid aan Gods gebod moest hij het eeuwige leven zien te beërven. Dat was op zichzelf een goede weg, die, als de mens hem tot het einde toe bewandeld had, hem ook onfeilbaar zeker naar de hemelse zaligheid zou hebben geleid. God heeft van zijn kant die regel ook niet verbroken. Hij houdt zich er nog aan. Als er een mens wezen kon die Gods gebod volkomen in acht nam, dan zou hij nog als loon het eeuwige leven ontvangen. Lev. 18:5, Ezech. 20:11-13, Mat. 19:16 e.v., Rom. 10:5, Gal. 3:12

Maar de mens heeft zelf die weg naar het leven voor zich onmogelijk gemaakt. Hij kan de wet niet meer in acht nemen, omdat hij de gemeenschap met God verbroken heeft en zijn wet niet meer liefheeft, maar haat. Rom. 8:7 En nu opent het genadeverbond voor hem een andere en een veiliger weg. Daarop hoeft de mens niet meer te werken om het leven binnen te gaan. Nee, daarop ontvangt hij eerst, meteen bij het binnengaan, het eeuwige leven, neemt hij dit door kinderlijk geloof aan en brengt hij vervolgens uit dat geloof goede werken voort. De volgorde is dus omgekeerd: vóór de val door de werken naar het eeuwige leven. Nu, na de val en in het genadeverbond, eerst het eeuwige leven en uit dat leven de goede werken als vruchten van het geloof. Toen moest de mens opstijgen naar God, naar volle gemeenschap met Hem. Nu daalt God neer naar de mens en zoekt woning in zijn hart. Toen gingen de werkdagen vooraf aan de sabbat. Nu wordt de week met de sabbat geopend en in al haar dagen door de sabbat geheiligd.

Dat er nu voor de gevallen mens zo’n verse of nieuw gelegde en zo’n levende of onfeilbaar zeker tot het einddoel leidende weg naar het hemelse heiligdom is, Heb. 10:20 dat is alleen te danken aan Gods genade en aan de raad van de verlossing. De raad van de verlossing, die in de eeuwigheid ligt, en het verbond van de genade, dat meteen na de val aan de mens bekendgemaakt en met hem opgericht wordt, staan beide zeer nauw met elkaar in verband. Ze staan in zo’n innige relatie dat het een staat en valt met het ander. Er zijn wel velen die een andere mening toegedaan zijn. Zij nemen hun standpunt in het genadeverbond en ontkennen en bestrijden de raad van de verlossing. In naam van de zuiverheid van het evangelie verwerpen zij de belijdenis van de verkiezing. Maar feitelijk laten ze daarmee het genadeverbond te gronde gaan en veranderen ze het evangelie weer in een nieuwe wet.

Immers, als het genadeverbond wordt losgemaakt van de verkiezing, houdt het zelf op een verbond van de genade te zijn en gaat het weer over in een werkverbond. De verkiezing houdt immers in dat God de zaligheid, die de mens verbeurd heeft en nooit meer in eigen kracht kan verwerven, hem desondanks gratis en uit genade schenkt. Maar als die zaligheid niet louter een gave van genade is, maar op een of andere manier afhangt van het gedrag van de mensen, wordt het genadeverbond weer een verbond van de werken. De mens moet dan eerst aan een voorwaarde voldoen om aan het eeuwige leven deel te krijgen. Genade en werk staan hier tegenover elkaar en sluiten elkaar radicaal uit. Als het door genade is, dan is het niet meer uit de werken, anders is de genade geen genade meer. En als het uit de werken is, dan is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer. Rom. 11:6 De christelijke religie heeft als eigenaardig kenmerk dat ze de godsdienst van de verlossing, loutere genade, zuivere religie is. Maar ze kan als zodanig alleen erkend en gehandhaafd worden, als ze enkel gave is en volledig opkomt uit Gods raad. Verkiezing en genadeverbond vormen dus zo weinig een tegenstelling dat de verkiezing juist de basis en de waarborg, het hart en de kern van het genadeverbond is. En het is zo belangrijk dit innige verband vast te houden, dat de minste verzwakking ervan niet alleen het juiste inzicht in de verwerving en de toepassing van de zaligheid beneemt, maar ook de gelovigen van hun enige en zekere troost in de praktijk van hun geestelijk leven berooft.

Er valt nog rijker licht op dit verband wanneer het genadeverbond niet uitsluitend in relatie gebracht wordt met de verkiezing, maar met heel de raad van de verlossing. De verkiezing is niet heel de raad van de verlossing, maar is er een deel, het eerste en principiële deel van. In die raad is ook opgenomen en vastgesteld de manier waarop die verkiezing zal worden verwezenlijkt, heel de verwerving en toepassing van de zaligheid. De verkiezing is immers in Christus gemaakt en Gods raad is niet alleen een werk van de Vader, maar ook een werk van de Zoon en van de Heilige Geest, een goddelijk werk van heel de drie-eenheid. De raad van de verlossing is met andere woorden zelf een verbond. Een verbond waarin elk van de drie personen, om zo te zeggen, zijn eigen taak ontvangt en zijn eigen werk verricht. En het genadeverbond, dat in de tijd wordt opgericht en voortgeplant wordt van generatie tot generatie, is niets anders dan de uitwerking en de afdruk van dat verbond, dat vastligt in het Eeuwige Wezen. Zoals in Gods raad, zo treedt in de historie elk van de personen op. De Vader is de oorsprong, de Zoon is de verwerver en de Heilige Geest is de toepasser van onze zaligheid. En daarom doet ieder meteen en in dezelfde mate aan het werk van de Vader, de Zoon of de Geest tekort als hij onder de tijd de basis van de eeuwigheid wegschuift en de historie losmaakt van de genadige en almachtige, goddelijke wil.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in