14.2 – Het gemeenschappelijke van alle valse godsdiensten

0
21

Om de verlossing die Gods genade in Christus heeft bereid, goed te begrijpen en beter te waarderen, is het daarom nuttig enkele ogenblikken stil te staan bij de pogingen die door de mensheid, buiten de bijzondere openbaring om, zijn aangewend om van het kwaad verlost te worden en deel te krijgen aan het hoogste goed. Zodra we dat doen, worden we getroffen door de grote verscheidenheid en tegelijk door de grote eenvormigheid die al deze pogingen kenmerkt.

De grote verscheidenheid wordt al openbaar in het grote aantal godsdiensten dat er alle eeuwen door en ook nu nog in de mensheid bestaat en dat het aantal volken en talen haast nog overtreft. Zoals de doornen en distels voortkomen uit de aarde, groeien uit de menselijke natuur in het wilde weg de valse godsdiensten op. Ze zijn zo veel in aantal en zo verscheiden dat ze bijna niet te overzien zijn en ook niet vatbaar zijn voor een bevredigende indeling. Omdat de godsdienst een centrale plaats inneemt, neemt hij een ander karakter aan naarmate de verhouding van God en wereld, natuur en geest, vrijheid en noodzakelijkheid, lot en schuld, geschiedenis en ontwikkeling anders worden opgevat. Afhankelijk van of het kwaad ‘stellig’ of ‘ontkennend’, als een zelfstandigheid of als een verdwijnend moment in de ontwikkeling, natuurlijk of moreel, zinnelijk of geestelijk beschouwd wordt, wijzigt zich het begrip van de verlossing en komt er verandering in de richting waarin deze verlossing gezocht wordt.

En toch, wanneer we tot het wezen van al deze godsdiensten proberen door te dringen, blijken ze allerlei trekken van overeenstemming en verwantschap te hebben. In de eerste plaats bevat elke godsdienst een geheel van voorstellingen over God en wereld, geesten en mensen, ziel en lichaam, over oorsprong, wezen en einddoel van de dingen. Elke godsdienst brengt een leer, een wereldbeschouwing, een dogma mee. In de tweede plaats is geen enkele godsdienst ermee tevreden dat deze voorstellingen louter verstandelijk worden aangenomen. Elke godsdienst dringt er steeds op aan dat de mens door middel en met behulp van die voorstellingen tot de bovennatuurlijke wereld van godheid en geesten in verbinding treedt én er zich mee in gemeenschap stelt. Godsdienst is nooit alleen leer of dogma, maar verder altijd ook aandoening van het gemoed, stemming van het hart, genieting van goddelijke gunst. Maar nu weet de mens overal en altijd dat hij aan deze gunst van de godheid niet vanzelf en niet van nature deel heeft. Aan de ene kant heeft hij een besef dat hij voor zijn eeuwig geluk, voor de zaligheid van zijn ziel die gunst bezitten moet en aan de andere kant voelt hij toch even diep dat die gunst hem ontbreekt, dat hij vanwege zijn zonde de gemeenschap met God mist. Daarom komt er in elke godsdienst een derde bestanddeel bij, namelijk een poging om op een of andere manier die gunst en gemeenschap te verwerven of zich ervan te blijven verzekeren. Elke godsdienst brengt een groep van voorstellingen mee, probeert bepaalde aandoeningen te kweken en schrijft ook een reeks van handelingen voor.

Deze godsdienstige handelingen zijn weer in twee soorten te onderscheiden. Tot de eerste soort behoren de handelingen die worden samengevat onder de naam eredienst en die voornamelijk bestaan uit godsdienstige samenkomsten, offers, gebeden en zangen. Maar de godsdienst blijft nooit tot deze direct godsdienstige handelingen beperkt. Omdat hij in het leven een centrale plaats inneemt en heel de mens omvat, dringt hij ook in heel het leven door en probeert dit met zichzelf in overeenstemming te brengen. Elke godsdienst heft een moreel ideaal omhoog en kondigt een morele wet af, in overeenstemming waarmee de mens zich ook in zijn persoonlijk, huiselijk, burgerlijk en maatschappelijk leven moet gedragen. Iedere godsdienst omvat naast voorstellingen en aandoeningen ook handelingen, die deels op de eredienst en deels op het morele leven betrekking hebben en dus in cultische en ethische handelingen onderscheiden zijn.

Er is geen enkele godsdienst waarin niet al deze bestanddelen voorkomen. Maar wel bestaat er groot verschil in de inhoud van elk van deze bestanddelen, in de relatie waarin ze tot elkaar staan en in de waarde die aan elk van hen toekomt. Paulus zegt dat het wezen van het heidendom eruit bestaat dat de mensen de heerlijkheid van de onvergankelijke God vervangen hebben door de gelijkenis van een beeld van een of ander schepsel. Rom. 1:23 Daarmee is het principe van het heidendom omschreven en geen studie van de godsdiensten kan de waarheid van dit principe omverstoten.

Maar dit principe laat verschillende uitwerking toe. De apostel zegt zelf dat de heidenen Gods heerlijkheid nu eens vervangen hebben door de gelijkenis van een beeld van een vergankelijk mens en dan weer door die van vogels en straks weer in die van viervoetige en kruipende dieren. Naarmate de godheid vereenzelvigd wordt met het geheel van de wereld, met de natuur, met geesten of zielen, met mensen of dieren, veranderen daarmee de godsdienstige voorstellingen, maar verder ook de godsdienstige aandoeningen en handelingen.

Drie hoofdvormen zijn daarbij te onderscheiden. Als het goddelijke met de geheimzinnige natuurkrachten vereenzelvigd wordt, ontaardt de godsdienst in grof bijgeloof en bange toverij. Waarzeggers en tovenaars doen dan dienst om de mens macht over de willekeur van de onzichtbare, goddelijke wezens te verschaffen. Wordt het goddelijke gelijk gedacht aan het menselijke, dan neemt de godsdienst wel een meer humaan karakter aan, maar vervalt hij ook gemakkelijk tot ritualistische vormendienst of nuchter moralisme. En wanneer het goddelijke wordt opgevat als de idee, de ziel of de substantie van de wereld, dan trekt de godsdienst zich van de schijn van de dingen terug in de mystiek van het hart en zoekt hij gemeenschap met de godheid in de weg van ascese (onthouding) en extase (zielsvervoering). In de verschillende godsdiensten komt de een of de ander van deze hoofdvormen op de voorgrond, maar nooit zo dat hij de andere totaal zou uitsluiten. Verlossing wordt altijd gezocht langs de weg van verstand en kennis, van wil en daad of van hart en gevoel.

De filosofie sluit zich hierbij aan. Ook zij houdt zich met het probleem van de verlossing bezig en zoekt altijd naar een wereldbeschouwing die zowel het verstand als het gemoed bevredigt. Ze is trouwens ook uit de godsdienst ontstaan, neemt voortdurend elementen uit de godsdienst in zich op en doet bij velen ook als een soort godsdienst dienst. Met al haar nadenken komt ze toch niet boven de basisideeën van de godsdienst uit. Zodra ze uit haar wereldbeschouwing een regel voor het leven afleidt, probeert ze altijd in de kennis van het verstand, in de morele daden van de wil of in de ervaringen van het hart een weg tot de verlossing te ontsluiten. Zonder de bijzondere openbaring heeft de godsdienst van de mens en evenmin de filosofie van de denker een juiste kennis van God en dus ook niet van de mens en de wereld, van de zonde en de verlossing. Beiden zoeken wel naar God, of ze Hem tasten en vinden mochten, maar ze vinden Hem niet.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in