13.5 – Het pelagianisme

0
12

Deze verschrikkelijke toestand waarin mensheid en wereld verkeren, laat vanzelf de vraag opkomen wat daarvan de oorsprong en de oorzaak is. Waar komt niet alleen de eerste zonde vandaan, maar ook de algemene zondigheid? Waar komt de schuld en verdorvenheid van heel het menselijk geslacht vandaan, waaraan ieder van zijn geboorte af onderworpen is, met uitzondering van Christus alleen? Bestaat er een verband tussen de eerste zonde, die in het paradijs werd bedreven, en de stroom van ongerechtigheden die zich daarna over heel de aarde heeft uitgestort? En zo ja, van welke aard is dit verband?

Er zijn er die met Pelagius zo’n verband pertinent ontkennen. Volgens hen is elke zondige daad een handeling die volkomen los op zichzelf staat, hoegenaamd geen verandering in de menselijke natuur teweegbrengt en daarom het volgende ogenblik door een goede, uitstekende daad vervangen kan worden. Nadat Adam Gods gebod had overtreden, bleef hij wat zijn innerlijke natuur, zijn gezindheid, zijn wil betreft volkomen dezelfde. En zo worden ook alle kinderen die uit het eerste mensenpaar voortkomen in volkomen dezelfde onschuldige en onverschillige natuur geboren waar Adam vanaf zijn oorsprong deel aan had.

Er is geen zondige natuur, geen zondige gezindheid of eigenaardigheid, want elke natuur is door God geschapen en blijft goed. Er zijn alleen zondige daden, die geen onafgebroken, samenhangende reeks vormen, maar die telkens door goede daden kunnen worden afgewisseld en met de persoon zelf niet anders verbonden zijn dan door een volkomen vrije wilskeuze. De enige invloed die van die zondige daden op de persoon zelf of op anderen in zijn omgeving uitgaat, is die van het slechte voorbeeld. Als we eens een zondige handeling gepleegd hebben, doen we dat gemakkelijk nog eens weer en anderen volgen dit voorbeeld. De algemene zondigheid van het menselijk geslacht moet dan ook op deze manier, uit imitatie, worden verklaard. Van erfzonde is geen sprake. Ieder mens wordt in onschuld geboren. Maar het verkeerde voorbeeld dat de mensen gewoonlijk geven, oefent op tijdgenoot en nakomeling een slechte invloed uit. Uit gewoonte en sleur wandelen allen in hetzelfde zondige spoor, hoewel het niet onmogelijk en ook niet onwaarschijnlijk is dat hier en daar een enkeling zich tegen die macht van de gewoonte heeft verzet, zijn eigen weg is gegaan en volkomen heilig op aarde heeft geleefd.

Deze poging om de algemene zondigheid te verklaren is echter niet alleen op ieder punt in strijd met de Heilige Schrift. Ze is ook zo oppervlakkig en onvoldoende dat ze, in elk geval in theorie, slechts zelden geheel en volledig in bescherming genomen wordt. Deze poging wordt door feiten uit onze eigen ervaring en uit ons leven weerlegd. We weten het allemaal bij ondervinding dat een zondige handeling niet buiten ons staat en niet, als een onrein gewaad, door ons kan worden afgelegd. Nee, ze hangt nauw samen met onze innerlijke natuur en laat daar een onuitwisbaar spoor achter. We zijn na elke zondige handeling niet meer dezelfde als vóór die tijd. Zonde maakt ons schuldig en ook onrein, ze ontneemt ons de vrede van het gemoed, ze wordt gevolgd door spijt en berouw, versterkt in ons de neiging, de overhelling naar het kwaad en maakt dan ten slotte dat we aan de macht van de zonde hoegenaamd geen weerstand meer kunnen bieden en zelfs voor de geringste verleiding bezwijken.

Verder is het ook met alle ervaring in strijd dat de zonde enkel en alleen van buitenaf in de mens post zou vatten. Zeker, het slechte voorbeeld kan een machtige invloed hebben. We zien het aan de kinderen die uit slechte ouders geboren worden en in een goddeloze en zedeloze omgeving opgroeien. En omgekeerd is de geboorte uit vrome ouders en de opvoeding in een godsdienstig-morele kring een niet genoeg te waarderen zegen. Maar dat is alles toch slechts één kant van de zaak. Die slechte omgeving zou op het kind niet zo’n verkeerde invloed kunnen uitoefenen als het zelf in zijn hart niet zo’n neiging tot het kwaad meebracht. En die goede omgeving zou niet vaak tegenover een kind volkomen machteloos staan, als dit zelf in zijn geboorte een rein hart had ontvangen, dat voor al het goede ontvankelijk was.

Maar we weten allemaal anders en beter. De omgeving is slechts de aanleiding waardoor de zonde in ons tot ontwikkeling komt. De wortel van de zonde ligt dieper en schuilt in ons hart. Van binnen uit het hart van de mens, heeft Jezus gezegd, komen slechte gedachten voort, overspel, ontucht, doodslag en allerlei andere ongerechtigheden. Mar. 7:21

En dit woord wordt bevestigd door ieders ervaring. Bijna zonder dat we het weten en willen, stijgen de onreine gedachten en voorstellingen in ons bewustzijn op. Bij sommige gelegenheden, als we tegenspoed of tegenstand ervaren, breekt naar buiten uit wat er aan kwaad diep verscholen ligt in ons hart. Soms schrikken we er zelf van en zouden we onszelf willen ontvluchten. Arglistig is het hart, meer dan wat ook, ja dodelijk is het. Wie zal het kennen? Jer. 17:9

Ten slotte, als het volgen van het slechte voorbeeld de enige oorsprong van de zonde in de mensheid was, zou het niet te verklaren zijn dat de zonde absoluut algemeen is. Pelagius zei dan ook dat er zeker hier en daar wel zondeloze mensen hadden geleefd. Maar daarmee kwam alleen maar nog duidelijker aan het licht dat deze verklaring onhoudbaar is. Want met uitzondering van Christus, is er geen enkel mens op aarde geweest die vrij van alle zonde was.

We hoeven absoluut niet alle mensen hoofd voor hoofd te kennen om dit oordeel uit te spreken. Want de Schrift laat zich ondubbelzinnig uit in deze geest. Heel de geschiedenis van de mensheid is daarvoor het bewijs. En ons eigen hart is de sleutel tot het juist verstaan van het hart dat in andere mensen woont. We zitten immers allemaal op dezelfde manier in elkaar en vormen niet alleen natuurlijk, maar ook moreel een eenheid. Er is een menselijke natuur die alle mensen gemeen hebben. En deze natuur is schuldig en onrein. De slechte boom is niet te verklaren uit de slechte vruchten, maar de slechte vruchten zijn te verklaren uit de slechte boom.

Anderen hebben de juistheid van deze bedenkingen erkend en daarom in de leer van Pelagius enkele wijzigingen aangebracht. Ze geven toe dat de absolute algemeenheid van de zonde zich niet louter uit het volgen van het slechte voorbeeld laat afleiden en dat het moreel bederf niet enkel van buitenaf in de mens komt. Ze zien zich gedrongen om te belijden dat de zonde ook van zijn ontvangenis en geboorte af innerlijk in de mens woont. Hij brengt zelf zijn bedorven natuur uit zijn ouders mee. Maar ze houden daarbij overeind dat deze morele verdorvenheid, die de mens van nature eigen is, nog geen eigenlijke zonde is, die het karakter van schuld draagt, en daarom ook nog geen straf verdient. Zondig, schuldig, strafwaardig wordt deze morele verdorvenheid pas wanneer de mens er bij zijn opgroeien vrijwillig in toestemt, die als het ware voor zijn rekening neemt en door zijn vrije wil in zondige daden omzet.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in