Deze genade van God kan de mens tot verootmoediging leiden, al is het maar in de zin van Achab 1 Kon. 21:29 of van de inwoners van Ninevé. Jona 3:5 e.v. Maar hij kan zich tegen die genade ook blijven verzetten. En dan ontstaat dat ontzettende verschijnsel dat in de Heilige Schrift met de naam verharding of verstokking wordt aangeduid en waarvan Farao het typische voorbeeld is. Wel komt die ook bij anderen in de Schrift voor, maar de aard en voortgang van de verharding komen toch bij Farao het duidelijkst aan het licht. Hij was een machtig vorst, die aan het hoofd stond van een groot rijk, die trots van hart was en zich niet wilde bukken voor de tekenen van Gods macht. Die tekenen volgden elkaar in een geregelde orde op, ze namen toe in wonderdadige kracht en vernielende werking. Maar in dezelfde mate werd Farao er boos tegen in. Zijn opwellingen om toe te geven en te buigen, verloren steeds meer aan oprechtheid. Ten slotte wandelde hij met open ogen zijn eigen ondergang tegemoet.

Het is een ontzettend zielendrama dat in Farao’s persoon voor onze ogen opgevoerd wordt en zowel van Gods zijde als van de zijde van de mens kan worden bezien. Nu eens heet het dat de Heer Farao’s hart verhardt, Ex. 4:21, 7:3, 9:12, 10:20, 10:27 dan weer dat hij zijn eigen hart verhardt, Ex. 7:13, 7:22, 8:15, 8:19, 8:32, 9:34 of ook wel dat zijn hart verhard wordt. Ex. 7:14, 9:7, 9:35 Er is in de verharding een goddelijke en menselijke werking. Een werking van goddelijke genade, die steeds meer een oordeel wordt, en een werking van menselijk verzet, dat steeds meer het karakter van bewuste en besliste vijandschap tegen God aanneemt. En op diezelfde manier beschrijft de Schrift de verharding op andere plaatsen: de Heer verhardt Deut. 2:30, Joz. 11:20, Jes. 63:17 en de mens verhardt zichzelf. 1 Sam. 6:6, 2 Kron. 36:13, Ps. 95:8, Mat. 13:15, Hand. 19:9, Rom. 11:7, 11:25 Er is een wisselwerking, een twist, een worsteling tussen beiden, die onlosmakelijk met de openbaring van de goddelijke genade verbonden is. Aan de algemene genade is zo’n werking verbonden, maar vooral de bijzondere genade heeft de eigenschap dat ze een oordeel, een schifting en scheiding onder de mensen teweegbrengt. Joh. 1:5, 3:19, 9:39 Christus is gezet als een val en als een opstanding. Luk. 2:34 Hij is een rotssteen van het heil of een steen van aanstoot en ergernis. Mat. 21:44, Rom. 9:32 Het evangelie leidt naar de dood of naar het leven. 2 Kor. 2:16 Het verbergt zich voor de wijzen en verstandigen en onthult zich aan de kleine kinderen. Mat. 11:25 En in dit alles wordt Gods welbehagen en tegelijk de wet van het godsdienstig-morele leven openbaar.
De zonde van de verharding loopt in haar uiterste conclusie uit op de lastering tegen de Heilige Geest. Jezus spreekt daar eenmaal over naar aanleiding van een ernstige twist met de farizeeën. Toen Hij namelijk eens een mens genezen had die blind en stom en door de demon bezeten was, waren de menigten daarover zo verwonderd dat ze uitriepen: ‘Is dit niet de Zoon van David, de Messias, die door God aan de vaderen werd beloofd?’
Maar deze huldiging van Christus wekte bij de farizeeën niets dan haat en vijandschap op en ze verklaarden daartegenover dat Jezus de demon uitwierp door niemand anders dan door Beëlzebul, de overste van de demonen. Ze gingen dus precies aan de tegenovergestelde kant staan. In plaats van Jezus te erkennen als de Zoon van God, de Messias, die door de Geest van God de demonen uitwierp en Gods koninkrijk op aarde stichtte, zeggen ze dat Jezus een handlanger is van satan en zijn werk een duivels werk is. Jezus bewaart tegenover deze verschrikkelijke lastering zijn volle hoogheid. Hij weerlegt die zelfs en toont aan hoe absurd die is, maar Hij voegt er toch ten slotte deze ernstige waarschuwing aan toe: alle zonde en lastering zal de mens vergeven worden, maar de lastering tegen de Geest zal de mens niet vergeven worden, niet in deze eeuw en niet in de komende eeuw. Mat. 12:31-32
De woorden zelf en het verband waarin ze voorkomen, laten duidelijk zien dat de lastering tegen de Heilige Geest niet aan het begin en in het midden, maar aan het einde van de weg van de zonde bedreven wordt. Deze lastering bestaat niet uit twijfel of ongeloof aan de waarheid die God geopenbaard heeft en evenmin in een tegenstaan en bedroeven van de Heilige Geest, want deze zonden kunnen zelfs door de gelovigen bedreven worden en worden ook vaak door hen begaan. Maar de lastering tegen de Heilige Geest kan pas plaatsvinden als er zo’n rijke openbaring van God en zo’n krachtige verlichting door de Heilige Geest in het bewustzijn is voorafgegaan dat de mens in zijn hart en geweten volledig van de waarheid van de goddelijke openbaring overtuigd is. Heb. 6:4-8, 10:25-29, 12:15-17
En die lastering houdt dan in dat zo’n mens, ondanks alle objectieve openbaring en subjectieve verlichting, ook al heeft hij de waarheid als waarheid erkend en geproefd, toch met volle bewustheid en opzettelijke wil haar met hart en mond voor leugen uitmaakt en Christus uitscheldt als een werktuig van satan. In deze lastering gaat de menselijke zonde over in de demonische zonde. Ze bestaat niet uit twijfel en ongeloof, maar sluit die evenals alle berouw en gebed totaal uit. 1 Joh. 5:16 Ze is over alle twijfel en ongeloof, over alle berouw en gebed ver heen. Ondanks dat de Heilige Geest als Geest van de Vader en van de Zoon geloofd en erkend wordt, wordt Hij in duivelse slechtheid gelasterd. De zonde wordt in haar voltooiing zo goddeloos brutaal dat ze alle schaamte van zich afschudt, alle omhulsels van zich afwerpt, alle schijngronden afwijst en zich uit zuiver plezier in de slechtheid tegenover Gods waarheid en genade stelt. Het is dus een zeer ernstige waarschuwing die Jezus ons in dit onderwijs over de lastering tegen de Heilige Geest voorhoudt. Maar we moeten niet de troost vergeten die erin opgesloten ligt. Want als dit de enige onvergeeflijke zonde is, dan zijn alle andere zonden, ook de grootste en ergste, vergeeflijk. Vergeeflijk niet door menselijke boetedoeningen, maar door de rijkdom van de goddelijke genade.