13.10 – Verschillen in zonden

0
17

Maar al moet deze principiële beschouwing van de zonde vooropgaan, ze mag ons niet verleiden tot de eenzijdigheid om elk onderscheid dat tussen de verschillende zonden bestaat, uit het oog te verliezen. Wel zijn de zonden, evenals de deugden, één en ondeelbaar, zodat wie er één heeft, ze in principe allemaal heeft, Jak. 2:10 maar daarom zijn toch niet alle zonden in maat en graad gelijk. Er is onderscheid tussen zonden door afdwaling en zonden met opgeheven hand, Num. 15:27, 15:30 tussen zonden die in onwetendheid en zonden die met vol bewustzijn en opzet worden gedaan, Mat. 11:21, Luk. 12:47, 23:34, Hand. 3:17, 17:30 tussen zonden tegen de eerste en tegen de tweede tafel, Mat. 22:37-38 tussen zinnelijke en geestelijke, menselijke en duivelse zonden enzovoort. Omdat de geboden van de ene wet verschillend zijn en de overtredingen daarvan in zeer verschillende omstandigheden en met meerdere of mindere toestemming van bewustzijn en wil begaan kunnen worden, daarom zijn niet alle zonden even zwaar en niet allemaal dezelfde straf waard. De zonden die tegen de morele wet begaan worden, zijn ernstiger dan die tegen de rituele geboden, want gehoorzaamheid is beter dan offers. 1 Sam. 15:22 Wie uit armoede steelt, staat veel minder schuldig dan wie het doet uit hebzucht. Spr. 6:30 Er zijn gradaties in de toorn. Mat. 5:22 En al is het begeren van een getrouwde vrouw al overspel in het hart, wie die begeerte niet bestrijdt maar opvolgt, pleegt ook nog overspel met de daad. Mat. 5:28

Als we dit onderscheid tussen de zonden miskenden, zouden we met de Schrift en ook met de werkelijkheid ernstig in strijd komen. Want de mensen worden in morele zin wel gelijk geboren. Ze dragen bij hun oorsprong dezelfde schuld en zijn verontreinigd door dezelfde smet. Maar bij het opgroeien gaan ze toch ver uiteen. Gelovigen vallen soms in zware zonden, hebben voortdurend tegen de oude mens te strijden en brengen het hier op aarde niet verder dan tot een klein begin van de volmaakte gehoorzaamheid. En onder degenen die de naam van Christus niet gekend of niet in Hem geloofd hebben, zijn er velen die zich overgeven aan elke uitspatting van goddeloosheid en de zonde indrinken als water. Maar er zijn onder hen ook velen die zich onderscheiden door een burgerlijk eerbaar en hoog moreel leven en zelfs voor christenen als voorbeeld van deugd kunnen dienen. De zaden van alle slechtheid liggen wel in ieder menselijk hart. En hoe meer we toenemen in zelfkennis, hoe meer we de waarheid van de belijdenis inzien dat we van nature geneigd zijn God en onze naaste te haten, onbekwaam zijn tot iets goeds en geneigd tot alle kwaad. Maar die slechte neiging gaat niet bij alle mensen in dezelfde mate over tot slechte daden. Op de brede weg wandelt niet iedereen even hard en vordert niet iedereen even snel.

De oorzaak van dit onderscheid ligt niet in de mens, maar in de weerhoudende genade van God. Het hart is bij alle mensen gelijk. Er komen altijd, overal en bij allen dezelfde slechte bedenkingen en begeerten uit op. De gedachtespinsels van dat hart zijn elke dag alleen maar slecht van de jeugd af. Als God de mensen losliet en hen overgaf aan de begeerten van hun harten, dan werd het een hel op aarde en zou er geen menselijke maatschappij en geen menselijke geschiedenis mogelijk zijn. Maar zoals het vuur in de aarde door de harde aardkorst in bedwang wordt gehouden en slechts van tijd tot tijd en op sommige plaatsen in de vulkanen tot een geweldige uitbarsting komt, zo worden de slechte gedachten en lusten van het menselijk hart van alle kanten door de samenleving onderdrukt en tegengehouden. God heeft de mens niet losgelaten, maar legt het wilde dier dat in hem woont aan banden, opdat Hij met het menselijk geslacht zijn raad zou kunnen handhaven en ten uitvoer brengen. Hij houdt in de mens nog de natuurlijke liefde overeind en de trek naar gezelligheid, het besef van godsdienst en moraal, het geweten en het rechtsgevoel, de rede en de wil. En Hij plaatst hem in het midden van een gezin, een maatschappij, een staat die met hun publieke opinie, fatsoensbegrippen, arbeidsdwang, tucht, straf enzovoort hem intomen en tot een burgerlijk eerbaar leven verplichten en opvoeden.

Door al deze veelvuldige en machtige invloeden wordt de zondige mens in staat gesteld om nog veel goeds tot stand te brengen. Als de Heidelbergse Catechismus zegt dat de mens geheel onbekwaam is tot iets goeds en geneigd tot elk kwaad (vraag 8), dan moet onder dit goede, zoals de artikelen tegen de remonstranten duidelijk zeggen, het zaligmakende goede worden verstaan. Tot dit zaligmakende goede is de mens van nature volledig onbekwaam. Hij kan niets goeds doen dat innerlijk, geestelijk goed is, dat volkomen rein is in de ogen van God, die het hart doorziet, dat volledig in overeenstemming is zowel met de geestelijke als met de letterlijke zin van de wet en dat dus volgens de belofte van die wet het eeuwig leven en de hemelse zaligheid zou kunnen verdienen. Maar daarmee is absoluut niet gezegd dat de mens niet door Gods algemene genade in staat zou zijn om allerlei goeds tot stand te brengen. Hij kan in zijn persoonlijk leven door rede en wil zijn slechte bedenksels en lusten onderdrukken en zich schikken tot deugd: hij kan in het huiselijk leven zijn vrouw, zijn kinderen, zijn ouders, zijn broers en zussen liefhebben en voor hen het goede zoeken. Hij kan in de maatschappij eerlijk en trouw zijn roeping vervullen en meewerken aan de toename van welvaart en beschaving, wetenschap en kunst. Kortom, door alle machten waarmee God de natuurlijke, zondige mens omgeeft, maakt Hij hem nog bekwaam om hier op aarde een menselijk leven te leiden.

Maar al deze machten zijn niet in staat om de mens innerlijk te vernieuwen en blijken vaak zelfs onvoldoende om de ongerechtigheid te onderdrukken. We hoeven hier nog niet eens te denken aan de misdadigerswereld, die in elke maatschappij voorkomt en haar eigen leven leidt. Maar bij veroveringstochten, kolonisaties, godsdienst- en rassenoorlogen, volksoproeren, staatsomwentelingen, schandaalprocessen enzovoort komt soms tot openbaring welke verschrikkelijke ongerechtigheid er in het hart van de mens woont. De verfijning van de cultuur roeit die niet uit, maar werkt de schaamteloosheid waarmee die gepleegd wordt in de hand. De schijnbaar edelste daden blijken bij dieper onderzoek niet zelden door allerlei zondige overwegingen van zelfzucht en heerszucht te zijn ingegeven. Wie iets begrijpt van de slechtheid en de arglistigheid van het menselijk hart, verbaast zich er niet over dat er zoveel slechtheid in de wereld is. Nee, hij verwondert zich dat er nog zoveel goeds in haar wordt aangetroffen. En hij aanbidt de wijsheid van God, die met zo’n menselijk geslacht nog zoveel weet uit te richten. Het zijn de goedertierenheden van de Heer dat wij niet vernield zijn, dat zijn barmhartigheden geen einde hebben. Kl. 3:22 Er is een voortdurende worsteling tussen de zonde van de mens, die probeert uit te breken, en de genade van God, die haar inbindt en het menselijk denken en handelen dienstbaar maakt aan de uitvoering van zijn raad.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in