13.1 – De zondeval

0
121

Het derde hoofdstuk van Genesis vertelt ons al over de val en de ongehoorzaamheid van de mens. Er is waarschijnlijk geen lange tijd na zijn schepping verlopen, voor hij zich al schuldig maakte aan de overtreding van het goddelijk gebod. Schepping en val vallen niet samen en mogen niet met elkaar vereenzelvigd worden. Ze verschillen in aard en wezen, maar chronologisch liggen ze niet ver van elkaar af.

Dat was het geval bij de mens en waarschijnlijk is het zo ook in de engelenwereld gegaan. Van de schepping en de val van de engelen geeft de Heilige Schrift ons geen omstandig verhaal. Ze zegt ons daarover alleen zoveel als we moeten weten om de mens en zijn val juist te verstaan. Ze onthoudt zich van alle verdere speculatie en streeft er geen ogenblik naar om onze nieuwsgierigheid te bevredigen. Maar we weten toch dat er engelen zijn, dat een groot aantal uit hun midden gevallen is en dat deze val ook al bij het begin van de wereld heeft plaatsgevonden. Sommigen hebben de schepping en de val van de engelen wel veel verder naar voren verlegd, in de tijd die voorafging aan Genesis 1:1. Maar de Schrift geeft daarvoor geen grond.

In Genesis 1:1 valt het begin van heel het scheppingswerk en in Genesis 1:31 wordt misschien nog van heel dat scheppingswerk, en niet alleen van de aarde, gezegd dat God al het werk zag dat Hij gemaakt had en zie, het was zeer goed. In dat geval moet de opstand en de ongehoorzaamheid van de engelen nog na de zesde scheppingsdag hebben plaatsgevonden.

Aan de andere kant staat vast dat de val van de engelen voorafgegaan is aan die van de mensen. De zonde is niet het eerst op de aarde, maar in de hemel uitgebroken, in Gods directe nabijheid, aan de voet van zijn troon. De gedachte, de wens, de wil om God te weerstaan is het eerst opgekomen in het hart van de engelen. Misschien is hoogmoed de eerste zonde en zo het begin en het principe van hun val geweest. Paulus geeft de raad om iemand die nog maar een korte tijd lid van de gemeente is, niet meteen als opziener te kiezen, want dan wordt hij gemakkelijk verwaand en valt hij in het oordeel van de duivel. 1 Tim. 3:6 Als met dit oordeel van de duivel, zoals de Kanttekening zegt, eenzelfde oordeel bedoeld wordt als waar de duivel in gevallen is toen hij zich over zijn wijsheid tegen God heeft verheven, dan hebben we hierin een aanwijzing dat de zonde bij de duivel met zelfverheffing en hoogmoed is begonnen.

Maar hoe dan ook, de val van de engelen is voorafgegaan aan die van de mens. Immers, de mens is niet geheel uit zichzelf, zonder enige aanleiding van buiten, tot de overtreding van Gods gebod gekomen. Nee, de vrouw is in overtreding geweest nadat ze door de slang is bedrogen en verleid. 2 Kor. 11:3, 1 Tim. 2:14 Bij die slang moeten we zeer zeker niet denken aan een symbolische inkleding, maar aan een werkelijke slang. Want er wordt uitdrukkelijk gezegd dat ze listiger, schranderder was dan al het gedierte van het veld. Gen. 3:1, Mat. 10:16 Maar even zeker maakt de openbaring ons in haar verdere ontwikkeling duidelijk dat een demonische macht zich van die slang heeft bediend om de mens te bedriegen en te verleiden. Al in het Oude Testament is enkele malen sprake van de satan als van een aanklager en verleider van de mensen. Job 1, 1 Kron. 21:1, Zach. 3 Maar de ontzettende macht van de duisternis wordt pas openbaar als in Christus het goddelijk, hemels licht over de wereld is opgegaan. Dan blijkt dat er nog een andere zondige wereld is dan die hier op aarde. Er is een geestelijk rijk van het kwaad, waarvan talloze demonen, boze, onreine geesten, de een nog erger dan de andere, Mat. 12:45 de onderdanen zijn en waarvan satan het hoofd is. En deze satan wordt met verschillende namen genoemd. Hij heet niet alleen satan, dat is tegenstander, maar ook de duivel (dat is de lasteraar), Mat. 13:39 de vijand, Mat. 13:39, Luk. 10:19 de boze, Mat. 6:13, 13:19 de aanklager, Op. 12:10 de verzoeker, Mat. 4:3 Belial (dat is slechtheid, nietswaardigheid), 2 Kor. 6:15 beëlzebul of beëlzebub (waarmee oorspronkelijk de in Ekron vereerde vliegengod werd aangeduid), 2 Kon. 1:2, Mat. 10:25 de overste van de demonen, Mat. 9:34 de overste van de macht van de lucht, Ef. 2:2 de overste van de wereld, Joh. 12:31 de god van deze eeuw, 2 Kor. 4:4 de grote draak en de oude slang. Op. 12:9

Dit rijk van de duisternis bestond niet vanaf het begin van de schepping, maar ontstond door de afval van satan en zijn engelen. Petrus zegt in het algemeen dat de engelen gezondigd hebben en daarom door God zijn gestraft. 2 Pet. 2:4 Maar Judas wijst in zijn brief ook de aard van hun zonde aan en zegt dat ze hun eigen principe – dat is de hun door God geschonken heerschappij – niet bewaard hebben, maar hun eigen woonplaats in de hemel hebben verlaten. Judas 6 Ze waren niet tevreden met de staat waarin God hen geplaatst had en hebben iets anders begeerd. En deze opstand vond al bij het begin plaats, want de duivel zondigt vanaf het begin 1 Joh. 3:8 en heeft het ook vanaf het begin toegelegd op de ondergang van de mens. Immers, Jezus zegt uitdrukkelijk dat hij een mensenmoordenaar was vanaf het begin en dat hij van dat begin af niet in de waarheid staat, omdat niet de waarheid, maar de leugen in hem woont. Joh. 8:44

Van hem ging dan ook de verleiding van de mens uit. Hij knoopte die vast aan het gebod dat God gegeven had, om niet te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad. De apostel Jakobus betuigt dat God boven alle verzoeking verheven is en nooit iemand verzoekt. Jak. 1:13 Natuurlijk is de bedoeling hiervan niet dat God nooit iemand beproeft of op de proef stelt. De Schrift vertelt daar immers vaak van, bij Abraham, bij Mozes, bij Job, bij Christus zelf en ook al meteen bij de eerste mens. Maar als iemand in de proef bezwijkt, heeft hij meteen de neiging om de schuld van zijn val aan God te wijten en te zeggen dat God hem verzocht heeft, dat is: hem beproefd heeft met het doel dat hij zou vallen of hem voor een proef gesteld heeft waarvoor hij bezwijken moest.

We zien dat Adam na de val meteen zo te werk is gegaan. En dat is de heimelijke zucht van elk mens. Daartegen komt Jakobus op en hij stelt er zo beslist en zo sterk mogelijk tegenover dat God zelf boven elke verzoeking verheven is en ook nooit iemand verzoekt. Hij beproeft iemand nooit met de bedoeling om hem te laten vallen en Hij beproeft ook nooit boven vermogen. 1 Kor. 10:13 Het proefgebod dat aan Adam gegeven was, had de strekking om zijn gehoorzaamheid aan het licht te laten komen. Het ging zijn krachten ook absoluut niet te boven. Menselijk gesproken had Adam zich er heel gemakkelijk aan kunnen houden, want het was een eenvoudig verbod en nauwelijks te vergelijken met alles wat hem geschonken en toegestaan werd.

Maar dat wat door God ten goede wordt gedacht, wordt door satan altijd ten kwade gedacht. Hij misbruikt het proefgebod voor een verzoeking, voor een heimelijke aanval op de gehoorzaamheid van de eerste mens. Zijn bedoeling ermee is blijkbaar om de mens ten val te brengen. Eerst wordt daarom het verbod dat God gegeven heeft, voorgesteld als een willekeurig opgelegde last, als een ongegronde beperking van de vrijheid van de mens. Zo wordt in Eva’s ziel het zaad van de twijfel gestrooid wat betreft de goddelijke oorsprong en de rechtmatigheid van het verbod. Vervolgens wordt die twijfel tot ongeloof ontwikkeld door de gedachte dat God dat verbod alleen gegeven heeft uit vrees dat mensen aan Hem gelijk zullen worden en ook goed en kwaad zullen kennen net als Hij. Dit ongeloof werkt op zijn beurt de verbeelding in de hand. Het doet de overtreding van het verbod voorkomen als een weg die niet naar de dood, maar naar het echte leven, naar de God-gelijkheid leidt. De verbeelding laat daarna haar invloed gelden op de neiging en het streven van de mens, zodat de verboden boom in een ander licht komt te staan en een lust voor de ogen en een begeerlijkheid voor het hart wordt. En de begeerlijkheid, als die zo bevrucht is, brengt de wil voort en baart de zondige daad. Eva nam van zijn vrucht en at en ze gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at. Gen. 3:1-6

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in