12.8 – De mens als beeld van God

0
62

Als het beeld van God het onderscheidende kenmerk van de mens is, dan dienen we ons van de inhoud daarvan een heldere voorstelling te vormen.

Nu lezen we dat God mensen schiep volgens zijn beeld en gelijkenis, opdat ze over alle schepselen, vooral over alle levende schepselen, heerschappij zouden hebben. Gen. 1:26 Drie dingen trekken hierbij de aandacht. In de eerste plaats wordt de overeenkomst tussen God en mens door twee woorden uitgedrukt: beeld en gelijkenis. Deze beide woorden zijn niet, zoals velen gemeend hebben, zakelijk, in inhoud verschillend, maar dienen om elkaar aan te vullen en te versterken. Ze geven samen aan dat de mens niet een min of meer gelijkend en nog veel minder een mislukt portret van God is, maar dat hij een volkomen, goed gelijkend beeld van Hem is. Zoals de mens in het klein is, zó is God in het groot, in het oneindig grote, omdat de mens is zoals God is. De mens staat oneindig diep onder God en is toch aan Hem verwant. Hij is als schepsel volledig van God afhankelijk en toch als mens een zelfstandig, vrij wezen. Gebondenheid en vrijheid, afhankelijkheid en zelfstandigheid, onmetelijke afstand van en innige verwantschap aan God zijn op wonderlijke, onbegrijpelijke wijze in de mens met elkaar verenigd. Hoe een nietig schepsel tegelijk Gods beeld kan zijn, het gaat ons begrip ver te boven.

In de tweede plaats wordt er gezegd dat God mensen schiep volgens zijn beeld en gelijkenis. Vanaf het begin stond het voornemen vast dat God niet één enkele mens volgens zijn beeld zou scheppen, maar een veelheid van mensen. Daarom schiep Hij de mens meteen als man en vrouw, beide niet los van elkaar, maar in verband en gemeenschap met elkaar. Gen. 1:27 Niet alleen in de man en ook niet alleen in de vrouw komt het beeld van God uit, maar in beiden samen en in elk van beiden op een bijzondere manier en naar een bijzondere zijde.

Het tegendeel is wel eens beweerd, omdat Paulus zegt dat de man het beeld en de heerlijkheid van God is, maar de vrouw de heerlijkheid van de man. 1 Kor. 11:7 En vaak is deze tekst misbruikt om aan de vrouw het beeld van God te ontzeggen en haar ver onder de man te verlagen. Maar de apostel spreekt daar niet over de man en de vrouw op zichzelf, maar over de verhouding tussen hen beiden in het huwelijk. En dan zegt hij dat niet de vrouw, maar de man het hoofd is. En hij leidt dit af uit dat de man niet uit de vrouw is, maar de vrouw uit de man. De man is het eerst geschapen, hij is het eerst volgens Gods beeld gemaakt, in hem heeft God het eerst zijn heerlijkheid geopenbaard. En als de vrouw in dit alles deelt, dan is dat in de tweede plaats, indirect, uit en door de man. Zij ontving het beeld van God wel, maar na de man, in afhankelijkheid van hem, onder zijn bemiddeling. Daarom is de man het beeld en de heerlijkheid van God rechtstreeks en oorspronkelijk, de vrouw is het op een afgeleide manier, doordat ze de heerlijkheid van de man is. Wat in Genesis 1 en in Genesis 2 te lezen staat, moet met elkaar verbonden worden. De manier waarop de vrouw in Genesis 2 geschapen wordt, is de weg waarlangs zij met de man samen het beeld van God ontvangt. Gen. 1:27 Hierin ligt nu verder opgesloten dat het beeld van God rust in een veelheid van mensen, met verschil in geslacht, gaven, krachten – dat is in de mensheid – en dat het dan na de val in de nieuwe mensheid, in de gemeente van Christus, zijn volle ontplooiing krijgt.

En in de derde plaats leert Genesis 1:26 ons dat God met de schepping van de mens volgens zijn beeld een bedoeling heeft gehad, namelijk dat de mens heerschappij zou hebben over alle levende schepselen en langs de weg van de vermenigvuldiging en uitbreiding de aarde zou vullen en onderwerpen. Als we deze onderwerping van de aarde samenvatten onder de nu gebruikelijke naam cultuur, dan is die cultuur in de ruimste zin het doel waarmee God de mens schiep volgens zijn beeld. Cultus en cultuur, godsdienst en beschaving, christendom en humaniteit zijn zo weinig met elkaar in strijd, dat het beeld van God juist aan de mens geschonken is opdat hij dat beeld in zijn heerschappij over de hele aarde tot openbaring zou brengen. En tot deze heerschappij over de aarde doen niet alleen de oudste beroepen, zoals de jacht en de visserij, de landbouw en de veeteelt, dienst, maar evenzeer de handel en de nijverheid, het geld- en kredietwezen, de exploitatie van de mijnen en bergen, de wetenschap en de kunst. En al die cultuur eindigt niet in de mens, maar keert door de mens, die het beeld van God is en het stempel van zijn geest op al zijn arbeid drukt, naar God terug, die de eerste en de laatste is.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in