Zoals de mens door het beeld van God naar beneden van de dieren verschilt, zo is hij daardoor ook naar boven onderscheiden van de engelen. Het bestaan van zulke wezens is, buiten de Schrift om, niet met wetenschappelijke argumenten te bewijzen. De wetenschap weet hier niets van, zij kan niet beargumenteren dat ze bestaan, maar evenmin het tegendeel daarvan aantonen. Maar wel is het opmerkelijk dat het geloof in wezens die boven de mens verheven zijn, bij alle volken en in alle godsdiensten voorkomt en dat de mensen, wanneer ze het getuigenis van de Schrift over het bestaan van engelen verworpen hebben, toch weer, in allerlei bijgelovige vormen, tot het geloof in bovenaardse wezens terugkeren. Onze tegenwoordige generatie levert daarvan overvloedige bewijzen. In engelen en demonen wordt niet meer geloofd, maar in plaats daarvan is in vele kringen het geloof teruggekeerd in stille krachten, geheimzinnige natuurmachten, spoken, geestverschijningen, openbaringen van gestorvenen, bezielde sterren, bewoonde planeten, levende atomen enzovoort. Eigenaardig is het standpunt dat de Heilige Schrift tegenover al deze oude en nieuwe verschijnselen inneemt. Of er nu bedrog of werkelijkheid aan ten grondslag ligt, ze verbiedt alle waarzeggerij, Lev. 19:31, 20:27, Deut. 18:10-14 toverij, Deut. 18:10, Jer. 27:10, Op. 21:8 sterrenwichelarij, Lev. 19:26, Jes. 47:13, Micha 5:11 ondervraging van doden of demonen, Deut. 18:11 goochelarij of raadpleging van orakels, Lev. 19:26, Deut. 18:10 bezwering met toverformules Deut. 18:11, Jes. 47:9 enzovoort en maakt daardoor een einde aan elke bijgeloof, evengoed als aan elk ongeloof. Christendom en bijgeloof zijn gezworen vijanden en geen wetenschap, verlichting of beschaving, maar alleen het geloof in Gods Woord is de macht die ons daarvoor behoedt. De Schrift maakt de mens ten diepste afhankelijk van God, maar maakt hem juist daardoor vrij van elk schepsel. Ze stelt de mens in de juiste verhouding tot de natuur en maakt daardoor de echte natuurwetenschap mogelijk.

Maar wel leert de Schrift nu dat er engelen zijn, geen mythische scheppingen van de menselijke verbeelding, geen personificaties van geheimzinnige krachten, geen tot een hogere rang opgeklommen gestorvenen, maar geestelijke wezens, die door God zijn geschapen, aan zijn wil onderworpen zijn en tot zijn dienst zijn geroepen. Wezens dus waarvan we ons bij het licht van de Schrift een duidelijk begrip kunnen vormen en die niets gemeen hebben met de mythologische gestalten van de heidense godsdiensten. Ze staan wel hoog boven de mensen in kennis Mat. 18:10, 24:36 en macht, Ps. 103:20, Kol. 1:16 maar ze zijn toch door dezelfde God en door hetzelfde Woord geschapen Joh. 1:3, Kol. 1:16 en hebben dezelfde redelijke en morele natuur. Daardoor kan er bijvoorbeeld van de goede engelen gezegd worden dat ze Gods stem gehoorzaam zijn en doen wat Hem behaagt. Ps. 103:20-21 En van de slechte engelen dat ze niet in de waarheid staan, Joh. 8:44 verleiden Ef. 6:11 en zondigen. 2 Pet. 2:4
Maar ondanks deze overeenkomst bestaat er toch een groot verschil tussen engelen en mensen. Dit verschil houdt in de eerste plaats in dat de engelen niet uit ziel en lichaam bestaan, maar enkel geesten zijn. Heb. 1:14 Wel verschenen ze in de tijd van de openbaring vaak in lichamelijke gedaanten, maar de verschillende gestalten waarin ze verschijnen, Gen. 18:2, Rich. 18:3, Op. 19:14 wijzen erop dat deze gestalten tijdelijke vormen van verschijning waren en overeenkomstig de aard van de zending afwisselden. Nooit heten de engelen dan ook zielen, levende zielen, zoals de dieren en de mensen. Want het verschil tussen ziel en geest is dat ook de ziel weliswaar van nature geestelijk is, immaterieel, onzichtbaar en zelfs bij de mens een geestelijke zelfstandigheid vormt, maar de ziel is altijd een geestelijke kracht of een geestelijke zelfstandigheid die voor een lichaam bedoeld is, bij een lichaam past en zonder zo’n lichaam onvoltooid en onvolmaakt is. De ziel is de tot een lichamelijk leven georganiseerde geest. Zo’n ziel is eigen aan de dieren en vooral aan de mensen: als de mens door de dood zijn lichaam verliest, dan blijft hij wel bestaan, maar in een beroofde, naakte toestand, zodat de opstanding op de laatste dag een herstel is van dat gebrek. Maar de engelen zijn geen zielen. Ze zijn nooit voor een lichamelijk leven bestemd geweest en hebben dan ook niet de aarde, maar de hemel als woonplaats ontvangen. Ze zijn enkel geesten. Daardoor hebben ze nu wel grote voordelen boven de mens, want ze zijn hoger in kennis en macht, ze staan in een veel vrijere verhouding tot tijd en ruimte dan de mensen, ze kunnen zich veel gemakkelijker verplaatsen en zijn dus bij uitstek geschikt tot het volbrengen van Gods bevelen hier op aarde.
Maar – en dat is het tweede verschil tussen engel en mens – die voordelen hebben een keerzijde. Omdat de engelen enkel geesten zijn, staan ze in relatieve zin allemaal los naast elkaar. Ze zijn in het begin allemaal tegelijk geschapen en leefden en leven nog steeds naast elkaar. Ze vormen niet één organisch geheel, niet één geslacht. Wel is er een natuurlijke orde onder hen. Er zijn immers volgens de Schrift duizenden maal duizenden engelen Deut. 33:2, Dan. 7:10, Op. 5:11 en die zijn verdeeld in klassen, in cherubs, Gen. 3:24 serafs, Jes. 6 tronen, machten, heerschappijen en krachten Ef. 1:21, 3:13, Kol. 1:16, 2:10 en verschillen ook onderling in rangorde. Gabriël en Michaël nemen onder hen een bijzondere plaats in. Dan. 8:16, 9:21, 10:13, 10:21, Luk. 1:19, 1:26 Maar ondanks dat vormen ze niet één geslacht. Er bestaat geen bloedverwantschap tussen hen, ze zijn niet uit elkaar voortgekomen. We kunnen wel over een mensheid spreken, maar niet in die zin over een ‘engelheid’. Toen Christus de menselijke natuur aannam, toen was Hij ineens aan alle mensen verwant, hun bloedverwant, hun broeder wat betreft het vlees. Maar de engelen leven naast elkaar, ze staan ieder voor eigen rekening, zodat dan ook een deel van hen kon vallen en een ander deel God trouw kon blijven.
En hiermee staat nu nog een derde verschil in verband. Omdat de engelen geesten zijn en dus niet aan de aarde verwant zijn, ook onderling geen bloedverwanten zijn en dus geen mannen en vrouwen, geen vaders en moeders, geen ouders en kinderen, geen broers en zussen enzovoort kennen, daarom is er een hele wereld van verhoudingen en betrekkingen, voorstellingen en emoties, lusten en plichten, waarvan de engelen niets uit ervaring weten. Ze mogen machtiger zijn dan de mensen, maar ze zijn niet zo veelzijdig, ze staan in een veel minder aantal relaties en in rijkdom en diepte van gemoedsleven gaat de mens de engel ver te boven. Wel zegt Jezus dat het huwelijk met deze bedeling zal eindigen, Mat. 22:30 maar de geslachtsverhoudingen op aarde hebben toch in belangrijke mate de geestelijke schatten van de mensheid uitgebreid en deze schatten gaan in de opstanding ook niet verloren. Ze blijven in de eeuwigheid bewaard.
Als we dan daarbij nog bedenken dat de rijkste openbaring die God ons geschonken heeft, in zijn vadernaam ligt en in de naam van zijn Zoon, die aan ons gelijk en onze profeet, priester en koning werd, en in de naam van de Heilige Geest, die in de gemeente uitgestort is en God zelf in ons laat wonen – als we dat alles bedenken, dan beseffen we dat niet de engel, maar de mens volgens Gods beeld werd geschapen. Engelen ervaren zijn macht en wijsheid en goedheid, maar mensen delen in zijn eeuwige ontfermingen. God is hun Heer, maar Hij is niet hun Vader. Christus is hun Hoofd, maar Hij is niet hun verzoener en Zaligmaker. De Heilige Geest is hun zender en leidsman, maar Hij getuigt nooit met hun geest dat ze kinderen en erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus zijn. Daarom zijn de ogen van de engelen naar de aarde gericht, want hier is Gods rijkste genade verschenen, hier wordt de strijd tussen hemel en hel gestreden, hier wordt de gemeente gevormd tot het lichaam van de Zoon, hier wordt eens de beslissende slag geslagen en de finale triomf over Gods vijanden behaald. Zo begeren ze dus een blik te werpen in de geheimen van het heil, die hier worden geopenbaard, en wensen ze uit de gemeente Gods veelvuldige wijsheid te leren kennen. Ef. 3:10, 1 Pet. 1:12
Engelen staan dus in allerlei relaties tot ons en wij tot hen. Het geloof in het bestaan en de activiteit van de engelen is niet van dezelfde waarde als het geloof waarmee we op God vertrouwen en Hem met heel ons hart liefhebben, vrezen en eren. We mogen op geen schepsel, ook op geen engel, ons vertrouwen stellen. We mogen hen niet aanbidden of op enige wijze godsdienstige eer bewijzen. Deut. 6:13, Mat. 4:10, Op. 22:9 En zelfs van beschermengelen, die aan elk mens in het bijzonder geschonken zouden zijn, en van een voorbede door de engelen ten behoeve van ons is nergens in de Heilige Schrift met één enkel woord sprake. Maar daarom is het geloof in de engelen niet onverschillig en waardeloos. Integendeel, ze namen in de tijd toen de openbaring tot stand kwam, een belangrijke plaats in. Ze komen in het leven van Jezus op alle keerpunten voor en ze zullen eenmaal met Hem verschijnen op de wolken van de hemel. En altijd door zijn ze gedienstige geesten, die worden uitgezonden om te dienen, omwille van degenen die de zaligheid zullen beërven. Heb. 1:14 Ze verheugen zich over de bekering van de zondaar, Luk. 15:10 waken over de gelovigen, Ps. 34:8, 91:11 beschermen de kleinen, Mat. 18:10 volgen de gemeente op haar gangen door de geschiedenis Ef. 3:10 en dragen Gods kinderen in Abrahams schoot. Luk. 16:22
Daarom zullen we dan ook met eerbied aan hen denken en met eer over hen spreken, hun door onze bekering vreugde bereiden, hun voorbeeld volgen in het dienen van God en in het gehoorzamen van zijn woord, hen in eigen hart en leven en in heel de gemeente Gods veelvuldige wijsheid laten aanschouwen, de gemeenschap met hen in gedachten houden en met hen samen Gods grote werken verkondigen. Zo is er verschil tussen engelen en mensen, maar geen strijd. Verscheidenheid, maar ook eenheid. Onderscheid, maar ook gemeenschap. Als we komen bij de berg Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, dan komen we tegelijk ook bij de vele duizenden van de engelen en knopen met hen weer de door de zonde verbroken band van de eenheid en van de liefde aan. Heb. 12:22 In Gods grote, rijke schepping nemen zij en wij een eigen plaats in en volbrengen we elk een eigen taak. Engelen zijn de zonen, de krachtige helden, de machtige legermachten van God. Mensen werden volgens zijn beeld geschapen en zijn Gods geslacht.