10.9 – Het ontstaan van de belijdenis over de drie-eenheid

0
67

Op dit onderwijs van de Heilige Schrift heeft de christelijke kerk in haar belijdenis van Gods drie-eenheid het ja en amen gezegd. Ze is tot deze rijke en heerlijke belijdenis niet gekomen dan door een bange en lange worsteling van de geesten heen. Eeuwenlang is de diepste ervaring van het geestelijk leven van Gods kinderen en de dapperste denkkracht van de vaders en leraars van de kerk ingespannen bezig geweest om op dit punt de openbaring van de Heilige Schrift volledig te verstaan en zuiver in de belijdenis weer te geven. En de gemeente zou zonder twijfel niet in deze grondleggende arbeid geslaagd en niet tot een goede uitkomst gekomen zijn, wanneer ze niet door de Heilige Geest in de waarheid was geleid en in Tertullianus en Irenaeus, Athanasius en de drie Cappadociërs, Augustinus en Hilarius en zovele anderen niet de mannen had ontvangen die, toegerust met buitengewone gaven van vroomheid en wijsheid, haar voetstappen gericht hadden in het zuivere spoor.

Niets minder dan het eigen wezen van het christendom stond bij deze strijd van de geesten op het spel. En van twee kanten werd de gemeente blootgesteld aan het gevaar om zich te laten afrukken van het vaste fundament waarop ze gebouwd was en zelf in de wereld onder te gaan.

Aan de ene kant stond de richting van het arianisme, genoemd naar een Alexandrijnse presbyter Arius, die in 336 stierf. Hij hield alleen de Vader voor de eeuwige en echte God, omdat die in volle zin niet gegenereerd en niet geworden was. Maar over de Zoon, de Logos, die in Christus vlees geworden was, leerde hij dat die, omdat Hij gegenereerd was, geen God kon zijn, maar een schepsel was, dat wel vóór alle andere schepselen, maar toch net als zij uit niets en door de wil van God was voortgebracht. Zo werd ook over de Heilige Geest gedacht dat Hij een schepsel of ook slechts een kracht of gave van God was.

Aan de andere kant schaarde zich de partij van het sabellianisme. Die heette zo naar een zekere Sabellius, die in het begin van de derde eeuw in Rome leefde. Hij hield Vader, Zoon en Geest voor drie benamingen van een en dezelfde God, die zich bij het voortschrijden van zijn openbaring achtereenvolgens onder verschillende vormen en gedaanten bekendgemaakt had. In de gedaante van de Vader werkte God eerst als Schepper en Wetgever. Daarna werkte Hij in de gedaante van de Zoon als Verlosser en nu werkt Hij in de gedaante van de Heilige Geest als Herschepper van de gemeente.

Terwijl het arianisme Gods eenheid probeert te handhaven door Zoon en Geest buiten het goddelijk wezen te plaatsen en te verlagen tot schepselen, probeert het sabellianisme hetzelfde doel te bereiken door de drie personen van hun zelfstandigheid te beroven en ze te veranderen in drie opeenvolgende openbaringsvormen van hetzelfde goddelijke wezen. In de eerste richting komt meer de Joodse, deïstische, rationalistische denkwijze aan het woord. In de tweede richting vertolkt zich meer de gedachte van het heidense pantheïsme (algodendom) en mysticisme. Zodra de gemeente zich met enige helderheid rekenschap ging geven van de waarheid, die later in de belijdenis van de drie-eenheid werd neergelegd, kwamen links en rechts naast haar deze richtingen op en ze vergezellen haar tot op de dag van vandaag. Altijd door moet de gemeente en elk van haar leden op de hoede te zijn om aan de ene kant niet aan het ene wezen van God en aan de andere kant niet aan de drie personen in dat goddelijk wezen tekort te doen. De eenheid mag niet aan de verscheidenheid opgeofferd worden en evenmin de verscheidenheid aan de eenheid. Beide in hun onverbrekelijk verband en in hun zuivere verhouding handhaven, niet alleen theoretisch voor het denken maar ook praktisch in het leven, is de roeping van alle gelovigen.

Om aan deze roeping te voldoen, is de christelijk kerk en theologie zich in de eerste tijd gaan bedienen van verschillende woorden en uitdrukkingen die niet letterlijk in de Heilige Schrift voorkomen. Ze is gaan spreken over het ene wezen van God en over drie personen of bestaanswijzen in dat wezen, over drie-eenheid en drievuldigheid, over wezens- en personele eigenschappen, over de eeuwige generatie van de Zoon en over het uitgaan van de Heilige Geest uit de Vader en uit de Zoon enzovoort.

Er is geen enkele reden waarom de kerk en de theologie zulke woorden en manieren van spreken niet zou mogen gebruiken. Want de Heilige Schrift werd niet door God aan de gemeente gegeven om die eenvoudig gedachteloos na te spreken, maar om die in al haar volheid en rijkdom te begrijpen, in het bewustzijn op te nemen en in haar eigen taal weer te geven, om zo de grote werken van God te verkondigen. Bovendien zijn zulke termen en uitdrukkingen nodig om de waarheid van de Schrift te handhaven tegenover haar bestrijders en voor alle misverstand en dwaling in veiligheid te stellen. De geschiedenis heeft dan ook alle eeuwen door geleerd dat het lichtvaardig afkeuren en verwerpen van deze namen en manieren van spreken tot verschillende afwijkingen in de belijdenis leidt.

Maar toch moeten we aan de andere kant bij het gebruiken van deze namen steeds bedenken dat ze van menselijke oorsprong, beperkt, gebrekkig, feilbaar zijn. De kerkvaders hebben dit altijd erkend. Ze zeiden bijvoorbeeld over het woord personen, waarmee de drie bestaanswijzen in het goddelijk wezen worden aangeduid, dat dit woord de zaak niet op een adequate wijze uitdrukte, maar dienst deed als een hulpmiddel om de waarheid te handhaven en de dwaling af te snijden. Men koos dit woord niet omdat het in alle opzichten juist was, maar omdat er geen ander en beter woord te vinden was. Ook hier blijft dus het woord ver achter bij de gedachte en de gedachte opnieuw ver achter bij de zaak. Hoewel we de zaak niet anders dan in die gebrekkige vorm kunnen bewaren, mogen we toch nooit vergeten dat het niet in de eerste plaats om het woord, maar om de zaak gaat. In de bedeling van de heerlijkheid zullen ons zeker andere en betere namen op de lippen worden gelegd.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in