Met deze belofte en voorzegging correspondeert de vervulling in het Nieuwe Testament. Ook hier is de eenheid van God het uitgangspunt van alle openbaring. Joh. 17:3, 1 Kor. 8:4, 1 Tim. 2:5 Maar uit die eenheid komt nu veel duidelijker de verscheidenheid in het goddelijk wezen tevoorschijn. Allereerst in de grote heilsfeiten van vleeswording, voldoening en uitstorting, en vervolgens ook in het onderwijs van Jezus en zijn apostelen. Het werk van de zaligheid is één geheel, een werk van God van het begin tot het einde. Maar het heeft toch een drietal hoofdmomenten – verkiezing, vergeving, vernieuwing – en wijst daarin terug op een drievoudige oorzaak in het goddelijk wezen, op de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Alleen al de ontvangenis van Christus toont ons meteen een drievoudige activiteit van God. Want terwijl de Vader de Zoon aan de wereld geeft Joh. 3:16 en de Zoon zelf uit de hemel neerdaalt, Joh. 6:38 wordt Hij in Maria ontvangen door de Heilige Geest. Mat. 1:20, Luk. 1:35 Bij de doop wordt Jezus gezalfd met de Heilige Geest en door de Vader openlijk aangewezen als zijn geliefde Zoon, in wie Hij al zijn welbehagen heeft. Mat. 3:16-17 De werken die Jezus doet, zijn Hem getoond door de Vader Joh. 5:19, 8:39 en worden door Hem volbracht in de kracht van de Heilige Geest. Mat. 12:28 In zijn sterven offert Hij zich smetteloos aan God door de eeuwige Geest. Heb. 9:14 De opstanding is een opwekking door de Vader Hand. 2:24 en tegelijk Jezus’ eigen daad, waardoor krachtig bewezen is dat Hij de Zoon van God is volgens de Geest van de heiliging. Rom. 1:3 En na zijn opstanding vaart Hij op de veertigste dag in de Geest, die hem levend maakte, op naar de hemel en onderwerpt Hij de engelen, machten en krachten aan zich. 1 Pet. 3:19, 3:22
Het onderwijs van Jezus en de apostelen komt hiermee overeen.
Jezus is op aarde gekomen om de Vader te verklaren en zijn Naam aan de mensen bekend te maken. Joh. 1:18, 17:6 De vadernaam was voor God als Schepper van alle dingen ook wel bij heidenen gebruikelijk en heeft in deze betekenis ook steun in de Schrift. Luk. 3:38, Hand. 17:28, Ef. 3:15, Heb. 12:9 Bovendien duidt het Oude Testament God meermalen in zijn (theocratische) verhouding tot Israël als Vader aan omdat Hij het volk door zijn wonderlijke macht schiep en bewaarde. Deut. 32:6, Jes. 63:16 Maar in het Nieuwe Testament gaat over deze vadernaam van God een nieuw, heerlijk licht op. Jezus maakt namelijk altijd een wezenlijk onderscheid tussen de verhouding waarin Hijzelf en waarin anderen, de Joden of ook de leerlingen, tot de Vader staan. Als Hij bijvoorbeeld zijn leerlingen op hun verzoek het Onze Vader op de lippen legt, zegt Hij uitdrukkelijk: ‘Wanneer jullie bidden, spreek dan zo.’ Luk. 11:2 En als Hij na de opstanding aan Maria Magdalena zijn aanstaande hemelvaart bekendmaakt, zegt Hij: ‘Ik vaar op naar mijn Vader en naar jullie Vader, naar mijn God en naar jullie God.’ Joh. 20:17 God is namelijk zijn eigen Vader. Joh. 5:18 Hij kent de Zoon en heeft Hem lief op een manier en in een mate als waarin andersom alleen de Zoon de Vader kent en liefheeft. Mat. 11:27, Mar. 12:6, Joh. 5:20 Bij de apostelen heet God daarom telkens in bijzondere zin de Vader van onze Heer Jezus Christus. Ef. 1:3 Deze verhouding tussen Vader en Zoon (Christus) had haar begin niet in de tijd, maar is van eeuwigheid. Joh. 1:1, 1:14, 17:24 God is dus in de eerste plaats Vader omdat Hij in een heel unieke zin Vader is van de Zoon. Dit vaderschap is zijn oorspronkelijke, bijzondere, persoonlijke eigenschap.
In afgeleide zin heet God dan verder Vader van alle schepselen, omdat Hij hun Schepper en onderhouder is, 1 Kor. 8:6, Ef. 3:15, Heb. 12:9 van Israël, omdat het door verkiezing en roeping werk van zijn handen is, Deut. 32:6, Jes. 64:8 en van de gemeente en alle gelovigen, omdat de liefde van de Vader voor de Zoon door Christus op hen overgaat Joh. 16:27, 17:25 en zij als zijn kinderen aangenomen en door de Geest uit Hem geboren zijn. Joh. 1:12, Rom. 8:15
Zo is dan de Vader altijd de Vader, de eerste persoon, van wie in Gods wezen, in Gods raad en in alle werken naar buiten, in schepping en onderhouding, verlossing en heiliging het initiatief uitgaat. Hij gaf het aan de Zoon dat Hij het leven heeft in zichzelf Joh. 5:26 en Hij laat de Geest van zich uitgaan. Joh. 15:26 Van Hem is het voornemen, de verkiezing en het welbehagen. Mat. 11:26, Ef. 1:4, 1:9, 1:11 Van Hem gaat de schepping en de onderhouding, de verlossing en de vernieuwing uit. Ps. 33:6, Joh. 3:16 Aan Hem komt in bijzondere zin de macht en de kracht en de heerlijkheid toe. Mat. 6:13 Hij draagt in het bijzonder de naam God, ter onderscheiding van de Heer Jezus Christus en van de Heilige Geest. 1 Kor. 8:6, 2 Kor. 13:13 Ja, Christus zelf als Middelaar noemt Hem niet alleen zijn Vader, maar ook zijn God Mat. 27:46, Joh. 20:17 en heet zelf de Christus van God. Luk. 9:20, 1 Kor. 3:23, Op. 12:10 Kortom, de eerste persoon in het goddelijk wezen is de Vader, omdat uit Hem alle dingen zijn. 1 Kor. 8:6
Als God Vader is, dan sluit dit in dat er ook een Zoon is, die uit Hem het leven ontving en in zijn liefde deelt. Nu was de naam zoon van God al in het Oude Testament in gebruik voor de engelen, Job 38:7 voor het volk Israël Deut. 1:31, 8:5, 14:1, 32:6, 32:18, Hos. 11:1 en vooral ook voor de theocratische koning. 2 Sam. 7:11-14, Ps. 2:7, 82:27-28 Maar in het Nieuwe Testament krijgt deze naam een veel diepere betekenis. Want Christus is Zoon van God in geheel unieke zin. Hij is hoog verheven boven engelen en profeten Mat. 13:32, 21:27, 22:2 en zegt zelf dat niemand de Zoon kent dan de Vader en dat niemand de Vader kent dan de Zoon. Mat. 11:27 In onderscheid met engelen en mensen is Hij de eigen Zoon, Rom. 8:32 de geliefde Zoon, in wie de Vader al zijn welbehagen heeft, Mat. 3:17 de eniggeboren Zoon, Joh. 1:18 aan wie de Vader het gaf dat Hij het leven heeft in zichzelf. Joh. 5:26
Deze geheel unieke verhouding tussen Vader en Zoon is niet ontstaan in de tijd, door de bovennatuurlijke ontvangenis van de Heilige Geest, of door de zalving bij de doop, of door de opstanding en de hemelvaart, zoals velen beweerd hebben. Ze bestaat van alle eeuwigheid. Immers, de Zoon, die in Christus de menselijke natuur aannam, bestond als Woord in het begin bij God. Joh. 1:1 Hij was toen al in de gestalte van God, Fil. 2:6 rijk en met heerlijkheid bekleed, Joh. 17:5, 17:24 de afstraling van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld van zijn zelfstandigheid. Heb. 1:3 En juist daarom kon Hij in de volheid van de tijd uitgezonden, gegeven, in de wereld gebracht worden. Joh. 3:16, Gal. 4:4, Heb. 1:6 Vandaar dat aan Hem ook de schepping Joh. 1:3, Kol. 1:15 en de onderhouding Heb. 1:3 en de verwerving van heel de zaligheid 1 Kor. 1:30 worden toegeschreven. Hij is niet, zoals de schepselen, gemaakt of geschapen, maar is de eerstgeborene van alle schepselen, dat is: de Zoon die ten opzichte van alle schepselen de voorrang en de rechten van de eerstgeborene bezit. Kol. 1:15 Zoals Hij ook de eerstgeborene is uit de doden, de eerstgeborene onder vele broeders en dus onder allen en in alles de eerste is. Rom. 8:29, Kol. 1:18 Hij heeft weliswaar in de volheid van de tijd de gestalte van een slaaf aangenomen, maar toch was Hij in de gestalte van God. En Hij is in alles gelijk aan God de Vader, Fil. 2:6 in leven, Joh. 5:26 in kennis, Mat. 11:27 in macht, Joh. 1:3, 5:21, 5:26 in eer. Joh. 5:23 Hij is zelf God, boven alles te prijzen in eeuwigheid. Joh. 1:1, 20:28, Rom. 9:5, Heb. 1:8-9 Zoals alle dingen uit de Vader zijn, zo zijn ze ook alle door de Zoon. 1 Kor. 8:6