10.5 – God verlost en redt door de Engel van het verbond en door zijn Geest

0
92

Nog rijker komt dit zelfonderscheid van God uit in de werken van de herschepping. Dan is het niet Elohim, maar Jehova, niet God in het algemeen, maar de HEER, de God van het verbond, die zich openbaart en zich in wonderen van verlossing en heil laat kennen. Als zodanig redt en leidt Hij zijn volk niet louter door het woord dat Hij tot hen spreekt of hun laat brengen. Hij zendt hun ook de Engel van het verbond (de Engel van de Heer), die al in de geschiedenis van de aartsvaders, bij Hagar, Gen. 16:6 e.v. Abraham Gen. 18 e.v. en Jakob Gen. 28:13 e.v. optreedt, maar dan vooral bij de bevrijding van Israël uit het slavenhuis van Egypte zijn genade en macht openbaart. Ex. 3:2, 13:21, 14:19, 23:20-23, 32:34, 33:2, Num. 20:16 Deze Engel van de Heer staat niet op één lijn met de geschapen engelen, maar is een bijzondere openbaring en verschijning van God. Hij is aan de ene kant duidelijk onderscheiden van God, die over hem spreekt als over zijn engel, maar toch is hij aan de andere kant één met God zelf in naam, in macht, in verlossing en zegening, in aanbidding en eer. Hij heet de God die omziet, Gen. 16:13 de God van Bethel, Gen. 31:13 Hij wisselt af met God of de Heer zelf, Gen. 32:28, 32:30, Ex. 3:2, 3:4 draagt de naam van de Heer in zijn binnenste, Ex. 23:21 verlost van al het kwaad, Gen. 48:16 redt Israël uit de hand van de Egyptenaren, Ex. 3:8 splijt de wateren en maakt de zee droog, Ex. 14:21 behoedt Gods volk op de weg, brengt het veilig in Kanaän, laat het triomferen over de vijanden, Ex. 3:8, 23:20 moet net als God zelf absoluut gehoorzaamd worden Ex. 23:20 en legert zich voortdurend rondom degenen die de Heer vrezen. Ps. 34:8, 35:5

En zoals Jehova in de herschepping zijn verlossende werk uitvoert door deze Engel van het verbond, zo deelt Hij door zijn Geest allerlei gaven en krachten aan zijn volk uit. De Geest van de Heer is in het Oude Testament de bron van alle leven, heil en bekwaamheid. Hij verleent moed en kracht aan de richters, Othniël, Rich. 3:10 Gideon, Rich. 6:34 Jefta, Rich. 11:29 Simson, Rich. 14:6, 15:14 kunstvaardigheid aan de bewerkers van de priesterkleding en de tabernakel en de tempel, Ex. 28:3, 31:3-5, 35:31-35, 1 Kron. 28:12 verstand en wijsheid aan de rechters die met Mozes de last van het volk dragen, Num. 11:17, 11:25 de gave van de profetie aan de profeten, Num. 11:25, 11:29, 24:2-3, Micha 3:8 enz. vernieuwing en heiliging en leiding aan al Gods kinderen. Ps. 51:13, 143:10

Kortom: het Woord, de belofte, het verbond dat de Heer bij de uittocht uit Egypte met Israël sloot en de Geest die Hij aan Israël schonk, bestonden alle eeuwen door en stonden ook nog na de ballingschap in de dagen van Zerubbabel in het midden van het volk vast, zodat zij niet hoefden te vrezen. Hag. 2:5-6 Toen de Heer Israël uit het land Egypte leidde, toen is Hij voor hem een Heiland geworden. En deze gezindheid van God ten opzichte van zijn volk is uitgekomen in dat Hij in al hun benauwdheid zelf benauwd was (het lijden van zijn volk als zijn eigen lijden beschouwde), dat Hij daarom de Engel van zijn aangezicht naar hen zond om hen te behouden, dat Hij hen verloste door zijn liefde en genade en opnam en droeg al de dagen van weleer en dat Hij hun ook de Geest van zijn heiligheid schonk, om hen te leiden in de wegen van de Heer. Jes. 63:9-12 De Heer legde in de dagen van het Oude Verbond door de hogepriester zijn drievoudige zegen op het volk Israël, de zegen van de hoede, van de genade en van de vrede van de Heer. Num. 6:24-26

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in