Als deze belijdenis van Gods drie-eenheid zo’n centrale plaats inneemt in het christelijk geloof, is het van belang te weten op welke basis die rust en uit welke bron die naar de gemeente is toegevloeid. Er zijn er niet weinigen in de tegenwoordige tijd die de drie-eenheid houden voor een vrucht van menselijke redenering en schoolse geleerdheid en daarom ook waardeloos vinden voor het godsdienstig leven. Ze stellen het dan zo voor dat het oorspronkelijke evangelie, zoals het door Jezus verkondigd werd, niets geweten heeft van deze leer van de drie-eenheid van God, niet alleen niet van het woord dat later voor de aanduiding van dit geloofsartikel in gebruik is gekomen, maar ook niet van de zaak die men door dit woord heeft proberen uit te drukken. Pas toen het oorspronkelijke en eenvoudige evangelie van Jezus verbonden werd met de Griekse filosofie en door haar vervalst werd, nam de christelijke kerk de persoon van Christus wat betreft zijn goddelijke natuur en ook de Heilige Geest na verloop van tijd op in het goddelijk wezen en kwam men tot een belijdenis van drie onderscheiden personen in dat ene goddelijke wezen.
Maar de christelijke kerk heeft daarover zelf altijd een andere gedachte gehad. Zij zag in de leer van de drie-eenheid geen uitvinding van scherpzinnige theologen, geen voortbrengsel van de met het evangelie gehuwde Griekse filosofie, maar een belijdenis die inhoudelijk in het evangelie en in heel Gods Woord lag opgesloten en die door het christelijk geloof uit Gods openbaring was afgeleid. Op de vraag: ‘Waarom noemt u de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, terwijl er toch maar één goddelijke wezen is?’ geeft de Heidelbergse Catechismus dit korte en afdoende antwoord: ‘Omdat God zich zo in zijn Woord geopenbaard heeft’ (vraag 25). Gods openbaring is de vaste grond waarop ook deze belijdenis van de gemeente rust. Dat is het principe waaruit deze leer van de ene, heilige, algemene, christelijke kerk gegroeid en opgebouwd is. God heeft zich zo geopenbaard. En Hij heeft zich zo, als een drie-enig God, geopenbaard omdat Hij op die manier bestaat. En Hij bestaat zo omdat Hij zich zo heeft geopenbaard.
De drie-eenheid in Gods openbaring wijst terug op de drie-eenheid in zijn bestaan.
Deze openbaring is nu niet ineens gedaan, ze werd niet in één ogenblik gebracht en voltooid. Nee, deze openbaring heeft een lang historisch verloop gehad en breidde zich over eeuwen uit. Ze is al begonnen met de schepping, heeft zich na de val voortgezet in de heilsbeloften en heilsdaden aan Israël, ze bereikte haar hoogtepunt in de persoon en het werk van Christus, in de uitstorting van de Heilige Geest en de stichting van de kerk. En ze handhaaft zich nu alle eeuwen door en tegenover alle tegenstand in het onvernietigbare getuigenis van de Schrift en in de rotsvaste belijdenis van de gemeente. Omdat de openbaring zo’n lange geschiedenis heeft gehad, is er ook voortgang en ontwikkeling in de belijdenis van Gods drie-enig bestaan. God verandert er niet door en blijft eeuwig dezelfde, maar in de voortgang van de openbaring maakt Hij zichzelf steeds helderder en heerlijker aan mensen en engelen bekend. Met zijn openbaring neemt onze kennis toe.