De zaak zelf waarom het in de belijdenis van de heilige drie-eenheid gaat, is van het hoogste gewicht, voor zowel verstand als hart.
Want door die belijdenis handhaaft de gemeente in de eerste plaats zowel de eenheid als de verscheidenheid in Gods wezen. Het goddelijk wezen is één. Er is maar één wezen dat God is en God heten mag. In schepping en herschepping, in natuur en genade, in kerk en wereld, in staat en maatschappij, overal en altijd moeten we het doen met de ene, zelfde, levende, echte God. Aan die eenheid van God hangt de eenheid van de wereld, de eenheid van de mensheid, de eenheid van de waarheid, van de deugd, van het recht en de schoonheid. Zodra die eenheid van God ontkend of verzwakt wordt, staat de deur open voor het veelgodendom.
Maar die eenheid van God is volgens de openbaring van de Schrift en de belijdenis van de gemeente geen abstracte, inhoudsloze eenheid, geen eenzaamheid, maar een volheid van leven en krachten. Die eenheid sluit verscheidenheid in. En die verscheidenheid komt uit in de drie personen of bestaanswijzen van het goddelijk wezen. Deze drie personen zijn niet slechts openbaringsvormen, maar bestaanswijzen in Gods wezen. Vader, Zoon en Geest delen in één en dezelfde goddelijke natuur en eigenschappen. Ze zijn een van wezen. Maar ze hebben toch elk een eigen naam. Ze hebben elk een bijzondere eigenschap waardoor ze van elkaar onderscheiden zijn: aan de Vader komt alleen het vaderschap toe, aan de Zoon het gegenereerd zijn en aan de Heilige Geest het uitgaan van beiden.
Met die orde van bestaan in het goddelijk wezen correspondeert de orde van de drie personen in alle goddelijke werken. De Vader is het uit wie, de Zoon is het door wie en de Geest is het in wie alle dingen zijn. Uit de Vader komen door de Zoon en de Geest alle dingen in schepping en herschepping voort. En in de Geest en door de Zoon keren ze allemaal naar Hem terug. De Vader danken we dus in het bijzonder voor zijn verkiezende liefde, de Zoon voor zijn verlossende genade, de Heilige Geest voor zijn wederbarende en vernieuwende kracht.
In de tweede plaats staat de gemeente met deze belijdenis van haar sterk tegenover de dwalingen van het deïsme (geloof in één God zonder openbaring) en het pantheïsme (algodendom) van het jodendom en het heidendom. Altijd bestaat er een dubbele neiging in het menselijk hart. Een neiging namelijk om God ver weg te denken en zichzelf met heel de wereld van God los te maken en daarnaast ook een neiging om God in de wereld neer te trekken, met de wereld te vereenzelvigen en dus zichzelf met de wereld te vergoddelijken. Wanneer de eerste neiging in ons overheerst, komen we ertoe om te menen dat we God in de natuur, in ons beroep, in ons bedrijf, in onze wetenschap, in onze kunst of ook in het werk van de verlossing wel kunnen missen en dat we onszelf wel kunnen redden. Wanneer echter de tweede neiging in ons hart de sterkste is, veranderen we Gods heerlijkheid in het beeld van een of ander schepsel, vergoddelijken we de wereld, de zon, de maan en de sterren, of de kunst, de wetenschap en de staat en aanbidden we in het schepsel, vaak in ons eigen maaksel, onze eigen grootheid. Daar is God alleen ver weg, hier alleen dichtbij. Daar is Hij boven, buiten, los van de wereld. Hier is Hij alleen binnen en eenzelvig met de wereld.
Maar de gemeente belijdt beide: God is boven de wereld, van haar in wezen onderscheiden en toch met heel zijn wezen in haar aanwezig en nergens, in geen enkel punt van de ruimte en voor geen enkel moment van de tijd van haar gescheiden. Hij is zowel ver weg als dichtbij. Hij is hoog verheven en tegelijk daalt Hij diep naar al zijn schepselen af. Hij is onze Schepper, die ons, onderscheiden van zijn wezen, voortbracht door zijn wil. Hij is onze Verlosser, die ons zalig maakt, niet door onze werken, maar door de rijkdom van zijn genade. Hij is onze Heiligmaker, die in ons als in zijn tempel woont. Als drie-enige God is Hij een God boven en voor en in ons.
Ten slotte, in de derde plaats, is deze belijdenis van de gemeente ook voor het geestelijk leven van het hoogste belang. Geheel ten onrechte wordt soms beweerd dat de leer van de drie-eenheid alleen een abstract filosofisch dogma is en geen waarde bezit voor godsdienst en leven. De Nederlandse Geloofsbelijdenis zag het heel anders. Zij sprak het in artikel 9 uit: dat God één in wezen en drie in personen is, dat alles weten we zowel uit de getuigenissen van de Heilige Schrift als uit hun werkingen en vooral uit de werken die we in ons ervaren. Weliswaar baseren we het geloof in de drie-eenheid niet op het gevoel en de bevinding. Maar als we die geloven, bespeuren we toch dat die nauw verbonden is met de geestelijke ervaring van Gods kinderen.
Want de gelovigen leren in zichzelf de werkingen kennen van de Vader, de Schepper van alle dingen, die ook hun het leven en de adem en alle dingen schonk. Ze leren Hem kennen als de Wetgever, die zijn heilige geboden gaf, opdat ze daarin zouden wandelen. Ze leren Hem kennen als de Rechter, die zich verschrikkelijk vertoornt over alle ongerechtigheid van de mensen en de schuldige zeker niet voor onschuldig houdt. En ze leren Hem ten slotte kennen als de Vader die omwille van Christus hun God en hun Vader is, op wie ze zo vertrouwen dat ze niet twijfelen of Hij zal hen verzorgen met alles wat ze voor lichaam en ziel nodig hebben en zal ook al het kwaad dat Hij hun in dit jammerdal toedeelt voor hen ten goede keren. Want Hij kan dat doen als een almachtige God en wil dat ook doen als een trouwe Vader. En zo belijden ze dan: ‘Ik geloof in God, de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde.’
Zo leren ze ook in zichzelf de werkingen kennen van de Zoon, die de eniggeborene is van de Vader en in Maria ontvangen is van de Heilige Geest. Ze leren Hem kennen als hun hoogste Profeet en Leraar, die hun de verborgen raad en wil van God over hun verlossing volkomen geopenbaard heeft. Ze leren Hem kennen als hun enige Hogepriester, die hen met het enige offer van zijn lichaam verlost heeft en steeds voor hen bij de Vader tussenbeide komt met zijn voorbede. Ze leren Hem kennen als hun eeuwige Koning, die hen met zijn Woord en Geest regeert en hen bij de verworven verlossing beschut en bewaart. En zo belijden ze: ‘Ik geloof in Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, onze Heer.’
Ze leren in zichzelf ook de werkingen kennen van de Heilige Geest, die hen opnieuw geboren laat worden en in alle waarheid leidt. Ze leren Hem kennen als de Werkmeester van hun geloof, die hen door dat geloof laat delen in Christus en al zijn weldaden. Ze leren Hem kennen als de Trooster, die in hen met onuitsprekelijke verzuchtingen bidt en met hun geest getuigt dat ze kinderen van God zijn. Ze leren Hem kennen als het onderpand van hun eeuwige erfenis, die hen bewaart tot de dag van de verlossing. En ze belijden: ‘Ik geloof ook in de Heilige Geest.’
Zo is de belijdenis van de drie-eenheid de kern en de hoofdsom van heel de christelijke religie. Zonder die belijdenis kan noch de schepping, noch de verlossing noch de heiliging zuiver gehandhaafd worden. Elke afwijking in deze belijdenis leidt tot een dwaling in de andere leerstukken, zoals omgekeerd een onjuiste voorstelling van deze artikelen van het geloof terug te voeren is tot een verkeerde opvatting van de leer van de drie-eenheid. De grote werken van God kunnen we alleen naar waarheid verkondigen wanneer we ze erkennen en belijden als het ene grote werk van Vader, Zoon en Geest.
In de liefde van de Vader, de genade van de Zoon en de gemeenschap met de Heilige Geest ligt alle heil en zaligheid van de mens besloten.