Rijker en levendiger nog dan in de eigenschappen komt het eeuwige wezen ons tegemoet in de openbaring van zijn drie-enig bestaan. In de heilige drie-eenheid komt het goddelijk wezen en iedere volmaaktheid in dat wezen, om zo te zeggen, pas tot zijn volle recht, ontvouwt het zijn rijkste inhoud, ontvangt het zijn diepste zin. We weten alleen wie en wat God is en vooral: we begrijpen alleen wie en wat God is voor het schuldig en verloren mensenkind, wanneer we Hem kennen en belijden mogen als de drie-enige God van het verbond, als Vader, Zoon en Heilige Geest.
Bij de behandeling van dit gedeelte van onze belijdenis hoort meer nog dan anders een heilige eerbied en een kinderlijke vrees de stemming van ons gemoed te zijn. Voor Mozes was het een ontzagwekkend en onvergetelijk uur toen de Heer in de woestijn aan hem verscheen, in een vuurvlam, uit het midden van de braamstruik. Toen Mozes dat brandende vuur, dat brandde maar niet verteerde, uit de verte aanschouwde en zich erheen wilde haasten, hield de Heer hem staande en riep naar hem: ‘Kom niet dichterbij, doe je schoenen van je voeten, want de plaats waarop je staat, is heilige grond.’ En toen Mozes dat hoorde, vreesde hij zeer. Hij verborg zijn gezicht en durfde de Heer niet aankijken. Ex. 3:1-6
Zo’n heilig ontzag past ook ons wanneer God zich in zijn Woord aan ons openbaart als de drie-enige. We moeten immers wel altijd bedenken dat we daarin niet te maken hebben met een leer over God, met een abstract godsbegrip, met een of ander filosofisch stelsel over God. We nemen niet een menselijke voorstelling over God onder handen, die wijzelf of die anderen hebben uitgevonden en die we nu haarfijn proberen te ontleden en logisch proberen te begrijpen. Nee, als we het over de drie-eenheid hebben, hebben we met God zelf te maken, met de enige en echte God, die zich zo in zijn Woord heeft geopenbaard. Zoals Hij tegen Mozes zei: ‘Ik ben de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob,’ Ex. 3:6 zo openbaart Hij zich ook aan ons in zijn Woord en maakt Hij zich aan ons bekend als Vader, Zoon en Geest.
In die zin heeft de christelijke gemeente de openbaring van God als de drie-enige ook altijd aangenomen en beleden. Kijk maar in onze Twaalf Geloofsartikelen. De christen zegt daarin niet dat hij zo en zo over God denkt. Hij geeft geen godsbegrip en verklaart niet dat hij gelooft dat God die en die eigenschappen heeft en zus en zo bestaat. Nee, hij belijdt: ik geloof in God de Vader en in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, en in de Heilige Geest. Ik geloof in de drie-enige God. En daarmee drukt hij uit dat God, de levende en echte God, God als Vader, Zoon en Geest, de God van zijn vertrouwen is, aan wie hij zich volkomen heeft overgegeven, op wie hij zich met heel zijn hart verlaat. God is de God van zijn leven en van zijn zaligheid. Als Vader, Zoon en Geest heeft God hem geschapen, gered, geheiligd, verheerlijkt. De christen dankt alles aan Hem. En het is zijn blijdschap en troost dat Hij in die God mag geloven, op Hem mag vertrouwen, alles van Hem mag verwachten.
Wat de christen verder over die God belijdt, wordt door hem niet in enkele abstracte termen opgesomd, maar beschreven als een reeks daden die God vroeger en in het heden en in de toekomst gedaan heeft. Het zijn werken, het zijn wonderen die de belijdenis van de christen vormen. Het is een lange, brede, grootse geschiedenis, die heel de wereld omvat, in haar lengte en breedte, in haar begin en voortgang en einde, in haar oorsprong, ontwikkeling en bestemming, vanaf de schepping tot aan de voltooiing van de eeuwen. De belijdenis van de gemeente is een verkondiging van grote werken van God.
Al die werken zijn veel in aantal en kenmerken zich door een grote verscheidenheid. Maar ze vormen toch ook een strikte eenheid. Ze staan met elkaar in verband, geven elkaar de hand, bereiden elkaar voor en gaan in elkaar over. Er is orde en gang, ontwikkeling en opklimming in. Het gaat van de schepping door de verlossing naar de heiliging en verheerlijking. Het eindpunt keert naar het uitgangspunt terug en is tegelijk een toppunt, dat hoog verheven is boven het beginpunt. Gods werken vormen een cirkel die in spiraalvorm naar boven streeft. Ze zijn een verbinding van de horizontale en de verticale lijn. Ze bewegen zich tegelijk voorwaarts en opwaarts.
Van al die werken is God de kunstenaar en de bouwmeester, de oorsprong en het einddoel. Uit en door en tot Hem zijn alle dingen. Hij is er de Schepper en de Herschepper en de Voltooier van. De eenheid en de verscheidenheid in Gods werken gaat uit van en wijst terug op de eenheid en de verscheidenheid die er in het goddelijk wezen bestaan. Eén is dat wezen en enig en eenvoudig. En toch is het tegelijk drievoudig in zijn personen, in zijn openbaring, in zijn werkingen. Heel Gods werk is één ongebroken geheel en sluit toch de rijkste afwisseling in. De belijdenis van de gemeente omvat heel de wereldgeschiedenis en neemt er al de momenten van schepping en val, van verzoening en vergeving, van vernieuwing en herstelling in op. Ze gaat uit van God drie-enig en leidt alles tot Hem terug.
Daarom is het geloofsartikel van de heilige drie-eenheid het hart en de kern van onze belijdenis, het onderscheidend kenmerk van de christelijke religie, de roem en de troost van alle ware christelijke gelovigen.
Om de drie-eenheid ging alle eeuwen door de strijd en de worsteling van de geesten. Ze is het kostbaar kleinood dat aan de christelijke kerk is toevertrouwd om te bewaren en te verdedigen.