We moeten begrijpen dat – zoals ik zo-even zei – de leer pas betrouwbaar is, als we er zeker van kunnen zijn dat God zelf de auteur is van die leer. Het belangrijkste bewijs dat de Schrift waar is, komt daarom van God zelf persoonlijk. Hij spreekt in de Schrift. De profeten en de apostelen beroemen zich er niet op dat ze zelf zoveel weten. Ze beroemen zich ook niet op iets anders, om wat ze zeggen geloofwaardig te maken. Ze houden zich ook niet bezig met rationele argumenten. Ze komen alleen aan met Gods heilige naam. Dat moet genoeg zijn om heel de wereld tot gehoorzaamheid te dwingen.
Nu moeten we zien dat zij zich niet zómaar op Gods naam beriepen. Het was geen bedrog dat ze dat deden. Dat is niet slechts een plausibele opvatting. Het is de zuivere waarheid. Ik wil zorgvuldig omgaan met het geweten van mensen. Ik wil niet dat ze voortdurend op drift raken door twijfel en geen vaste grond onder de voeten hebben. Daarom moeten we de basis voor deze overtuiging dieper zoeken dan redeneringen, meningen of vermoedens van mensen. We moeten die zoeken in het verborgen getuigenis van de Geest.
Weliswaar zou ik veel argumenten kunnen aanvoeren, als ik dat zou willen. Daarmee zou ik gemakkelijk kunnen bewijzen dat – als er een God in de hemel is – de wet en de profetieën en het evangelie van Hem afkomstig zijn. Veel geleerde en hoogbegaafde mannen verzetten zich daartegen. Alle mogelijkheden die hun verstand hun biedt, zetten ze in in deze strijd. Maar als ze zich niet hopeloos onbeschaamd verhard hebben, kunnen ze er niet omheen dat er duidelijke aanwijzingen in de Schrift te vinden zijn dat het God is die spreekt. Daaruit blijkt dat de leer van de Schrift een hemelse leer is. En straks zullen we zien dat alle boeken van de Heilige Schrift heel ver uitsteken boven alle mogelijke andere geschriften. Ja, als we ons met zuivere ogen en een onbedorven verstand tot de Schrift richten, dan zal de majesteit van God ons meteen tegemoet komen. Die zal ons brutale verzet breken en ons dwingen tot gehoorzaamheid.
Toch is het het paard achter de wagen dat sommigen hun best doen om in discussies de betrouwbaarheid van de Schrift aan te tonen.
Zelf ben ik niet heel gevat of rap van tong. Maar toch zou ik het vol vertrouwen opnemen tegen de meest sluwe verachters van God. Ze willen graag heel slim en geestig lijken in het ondermijnen van de Schrift, maar het zou voor mij niet moeilijk zijn hun rumoerige stemmen tot zwijgen te brengen. En als het de moeite waard zou zijn hun gespot te weerleggen, zou het me weinig inspanning kosten om de verwaande praatjes te ontzenuwen die zij in hun schuilhoeken mompelen.
Maar als we het heilige Woord van God bevrijden van de lastertaal van mensen, zal ons hart nog niet meteen de zekerheid kennen die nodig is om vroom te zijn. Goddeloze mensen denken dat godsdienst slechts gebaseerd is op een mening. Ze willen niet dom of lichtgelovig zijn en daarom eisen ze dat met argumenten wordt aangetoond dat Mozes en de profeten namens God gesproken hebben. En toch is mijn antwoord dat je aan het getuigenis van de Geest meer hebt dan aan welk rationeel argument ook. In het Woord hebben we aan God alleen genoeg als getuige. Daarom zal dat Woord ook pas door de mensen geloofd worden als het door het innerlijke getuigenis van de Geest in het hart bekrachtigd wordt. Dezelfde Geest dus, die door de mond van de profeten gesproken heeft, moet in ons hart doordringen. Hij moet ons er zelf van overtuigen dat die profeten trouw uitgesproken hebben wat hun door God was opgedragen.
Jesaja heeft dit verband heel mooi uitgedrukt in de volgende woorden: ‘Mijn Geest, die op jullie is, en mijn woorden, die Ik in jullie mond gelegd heb en in de mond van jullie nakomelingen, zullen in eeuwigheid niet wijken.’ Jesaja 59:21 Sommige goede mensen vinden het jammer dat ze geen duidelijk bewijs bij de hand hebben als goddelozen ongestraft tekeergaan tegen Gods Woord. Alsof de Geest geen zegel en waarborg genoemd wordt van het geloof van de vromen. 2 Korinthiërs 1:22 Juist omdat ze steeds heen en weer geslingerd worden door hun vele twijfels, zolang Hij hun verstand niet verlicht.