1.5.5 – De ziel van de mens is onsterfelijk

0
1146

Maar ik ben nu niet geïnteresseerd in die zwijnenstal. Ik richt me meer op hen die veel te veel willen ophangen aan een onbeduidende uitspraak van Aristoteles1 hierover.2 In hun misplaatste spitsvondigheid willen ze die gebruiken om de onsterfelijkheid van de ziel af te schaffen en God van zijn recht te beroven. Want onder het voorwendsel dat de ziel de werking van het lichaam bestuurt, binden zij de ziel aan het lichaam vast. Ze beweren dat de ziel niet zonder het lichaam kan bestaan. Ze prijzen de natuur, maar verduisteren de naam van God, zoveel ze kunnen.

Maar het is helemaal niet waar dat de ziel alleen maar dient om het lichaam te besturen. Want wat heeft het met je lichaam te maken als je de hemel opmeet, het aantal sterren telt, de grootte van elke ster kent, weet hoe ver ze van elkaar af staan, hoe snel of traag ze bewegen en welke baan ze beschrijven? Ik ontken niet dat de sterrenkunde enig nut heeft. Ik wil alleen maar aantonen dat in dit onderzoek van de verschijnselen zo hoog aan de hemel ziel en lichaam niet allebei even sterk betrokken zijn. De ziel heeft ook haar eigen aandeel, los van het lichaam.

Ik heb één voorbeeld gegeven. Als lezer kun je er zelf wel meer bedenken. Zoals de soepelheid van de geest, waarmee je de hemel en de aarde doorkruist, het verleden en de toekomst aaneensluit, dingen van lang geleden je nog steeds kunt herinneren en je zelfs kunt voorstellen wat je maar wilt. Of de creativiteit waarmee je ongelofelijke dingen kunt bedenken en die zoveel wonderbare kunsten baart. Daaraan kun je toch de goddelijkheid herkennen in de mens.

Of wat denk je ervan dat tijdens je slaap je gedachten nog steeds in beweging zijn, je nog veel nuttige dingen bedenkt, van alles overweegt of zelfs in de toekomst kijkt? Betekent dat niet dat de tekenen van onze onsterfelijkheid in ons niet tenietgedaan kunnen worden?

Is het niet absurd dat de mens goddelijk is en toch zijn schepper niet erkent? Wij kunnen met het beoordelingsvermogen dat we gekregen hebben rechtvaardig en onrechtvaardig van elkaar onderscheiden en zou er dan in de hemel geen rechter zijn? Wij houden zelfs in de slaap nog een beetje verstand over en zou er dan geen God zijn die waakt over het bestuur van de wereld? Wij vinden zoveel kunsten en nuttige dingen uit en zou dat dan bedoeld zijn om God van zijn eer te beroven? De ervaring leert ons immers duidelijk genoeg dat alles wat we hebben, ons door iemand anders gegeven is.

Het is daarom niet alleen onzinnig, maar ook goddeloos, dat sommigen leuteren over een geheimzinnige inblazing die heel de wereld in beweging houdt. De beroemde woorden van Vergilius3 staan hun wel aan:

Hemel en aarde, de watervlakten,
de lichtende bol van de maan en de stralende zon
– een geest in hun binnenste voedt hen:
al hun ledematen doorstroomt
een ziel die heel het bouwwerk drijft
en met het lichaam zich vermengt.
Zo hebben mens en dier, de vogels
en alles wat het gladde wateroppervlak bergt,
een vurige kracht en een hemelse oorsprong,
4

Alsof de wereld niet geschapen is om Gods glorie te tonen, maar zichzelf geschapen heeft! Want ergens anders zegt dezelfde dichter, volgens de algemene opvatting van de Grieken en Romeinen:

Ook de bijen delen in de goddelijke ziel
en de hemelse adem, want God gaat door alle landen,
de wijde zee en de onmetelijke hemel.
Zo krijgen de dieren, de mensen, ja alles wat leeft
ieder bij zijn geboorte het tere leven.
Ze geven het ook weer terug als ze ontbonden worden,
allemaal: voor de dood is geen plaats,
maar levend gaan ze vliegen tussen de sterren,
ze stijgen op, hoog aan de hemel.5

Zo zie je hoe vroom de mensen worden als ze niet verder komen dan dit gespeculeer over een universele geest die de wereld het leven geeft en in beweging houdt. Nog duidelijker is dat te zien in de godslasterlijke woorden van de vieze hond Lucretius,6 die op dit idee gebaseerd zijn.7 Hun bedoeling is een schimmige godheid te fabriceren, zodat de echte God, die wij vrezen en dienen, moet maken dat Hij wegkomt.

Ik geef toe dat je ook op een vrome manier kunt zeggen dat de natuur God is, als het uit een vroom hart komt. Maar het is een onbeholpen en onnauwkeurige uitdrukking. De natuur is eerder een door God bepaalde orde. Deze dingen zijn heel belangrijk en vragen om grote zorgvuldigheid. Daarom is het schadelijk om God op een verwarrende manier te verbinden aan de werking van zijn schepping. Want de schepping is aan Hem ondergeschikt.

1Aristoteles (384-322 v. Chr.), Griekse filosoof.

2Aristoteles, Peri psyches II, 1.

3Publius Vergilius Maro (70-19 v. Chr.), Romeinse dichter.

4Vergilius, Aeneis VI, 724-730.

5Vergilius, Georgica IV, 219-227.

6Titus Lucretius Carus ( 55 v. Chr.), Romeinse dichter en filosoof.

7Lucretius, De rerum natura, 1,54-79.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in