Vandaar die enorme mengelmoes van dwalingen. Heel de wereld is er steeds vol van geweest. Want voor iedereen is het eigen verstand net een doolhof. Daarom is het geen wonder dat de volken ieder voor zich tot heel verschillende dwalingen gekomen zijn. En dat is nog niet alles. Ook heeft steeds vrijwel ieder mens afzonderlijk zijn eigen goden gehad. Want bij onwetendheid en duisternis komen lichtzinnigheid en overmoed. En dan wordt er nauwelijks één gevonden die zich niet in plaats van God een afgod of een beeld fabriceert. Werkelijk, zoals uit een grote bron rivieren opborrelen, zo is een enorme menigte van goden opgeborreld uit het brein van mensen. Teugelloos dwalen ze allemaal rond. De één verzint dit, de ander dat over God en er klopt niets van.
Maar het is niet nodig om hier alle vormen van bijgeloof op te sommen waarin de wereld verstrikt heeft gezeten. Daar zou immers geen eind aan komen. En al zeg ik er geen woord over, dan blijkt uit al die misvormingen wel voldoende hoe blind de menselijke geest is. Ik laat het eenvoudige en ongeschoolde volk dus voor wat het is.
Maar wat een beschamend verschil van mening is er ook niet onder de filosofen, die met hun verstand en kennis in de hemel probeerden door te dringen. Hoe meer talent iemand gekregen had en hoe beter ontwikkeld hij was door kunst en wetenschap, hoe meer hij zijn mening met felle kleuren inkleedde. Maar als je die kleuren wat beter bekijkt, zul je ontdekken dat het slechts vluchtige laagjes vernis zijn.
De stoïcijnen vonden dat ze heel intelligent redeneerden als ze zeiden dat je uit alle delen van de natuur verschillende namen van God kon halen en dat de ene God dan toch niet uit elkaar gescheurd werd. Alsof we niet al genoeg geneigd waren tot onzin, ook zonder dat ons een geweldige overvloed van goden wordt aangesmeerd en ons nog verder en nog sterker meesleurt op het pad van de dwaling. Ook de geheimzinnige theologie van de Egyptenaren laat zien dat ze allemaal ijverig hun best deden om niet zonder reden dwaas te lijken. Misschien dat eenvoudige en naïeve mensen zoiets op het eerste gezicht plausibel vinden en er mee bedrogen kunnen worden. Maar nooit heeft een sterveling iets bedacht wat de godsdienst niet schandelijk bedorven heeft.
Uit deze verwarde diversiteit hebben de epicureeërs de euvele moed geput om dan maar elk idee van God te verwerpen. Ze zagen de verstandigste mensen discussiëren over aan elkaar tegengestelde opvattingen. Daarom aarzelden ze niet om uit die meningsverschillen en uit al die onbeduidende en absurde ideeën te concluderen dat mensen zichzelf vruchteloos en dwaas kwellen als ze zoeken naar een God die niet bestaat. En ze dachten dat ze dat ongestraft konden doen. Ze vonden dat het beter was om Gods bestaan ronduit te ontkennen dan zelf goden te bedenken. Want het bestaan van die goden was onzeker en dat leidde alleen maar tot eindeloze discussies. Maar ze redeneren onverstandig. Of beter, ze bedekken hun goddeloosheid. Ze omhullen die met een wolk van menselijke onwetendheid. En het is heel ongepast om God iets te ontnemen als gevolg van onze onwetendheid.
Maar iedereen erkent dat er geen onderwerp is waarover zowel geleerden als ongeleerden het zo met elkaar oneens zijn. Daaruit kun je opmaken dat het verstand van de mens stomp en blind is voor de hemelse mysteries als mensen in het onderzoek naar God zo dwalen. Anderen prijzen het antwoord van Simonides,1 toen de tiran Hiero2 hem vroeg wat God was. Simonides vroeg een dag de tijd om na te denken. En toen de tiran hem de volgende dag dezelfde vraag stelde, vroeg hij om twee dagen. Zo verdubbelde hij het aantal dagen meerdere keren en uiteindelijk antwoordde hij: ‘Hoe langer ik er over nadenk, hoe duisterder de zaak me lijkt.’3 Natuurlijk deed hij er verstandig aan om zijn oordeel op te schorten over een zaak die hem duister leek. Maar hieruit blijkt toch duidelijk dat mensen nergens onwankelbaar en beslist zeker van kunnen zijn als ze slechts door de natuur onderwezen worden. Ze zijn dan gebonden aan verwarde uitgangspunten en kunnen alleen een onbekende God aanbidden.
1Simonides (556-468 v. Chr.), Griekse dichter.
2Hiero I († 466 v. Chr.), tiran van Syracuse.
3Cicero, De natura deorum I, 22,60.