1.5.11 – Het is dwaas om te geloven in toeval

0
746

De Heer laat ons zichzelf en zijn onvergankelijke rijk dus in de spiegel van zijn daden duidelijk zien. Maar toch zijn wij daar steeds ongevoelig voor. Wij zijn zo verlamd door onze dwaasheid, dat die duidelijke bewijzen op ons geen enkel effect hebben. Neem nu de wereld. Hoe mooi zit die in elkaar! Maar als we onze ogen opslaan naar de hemel of onze blik laten dwalen over de verschillende gebieden van de aarde – hoe weinigen van ons komen er dan toe om zich de schepper te herinneren? Blijven de meesten van ons niet staan bij het bekijken van wat Hij gemaakt heeft, terwijl we de ontwerper negeren?

En als het gaat over alles wat er elke dag weer gebeurt buiten het natuurlijke verloop van de dingen om – hoe velen gaan er niet vanuit dat dat eerder door blind toeval gebeurt, dan dat het door Gods voorzienigheid bestuurd wordt? Toch overkomt het ons allemaal wel eens – dat kan niet anders – dat we er door de gang van zaken toe aangezet worden om over God na te denken. Maar als we dan alleen maar een vaag besef hebben van een of andere goddelijkheid, dan vervallen we toch meteen weer tot zinloze en zondige verzinsels van onszelf. We misvormen Gods zuivere waarheid door onze onzin.

We verschillen alleen maar hierin van elkaar dat we allemaal, ieder voor zich, onze eigen dwaling omarmen. Maar daarin zijn we toch volledig gelijk aan elkaar, omdat we ons allemaal, zonder uitzondering, van de enige echte God afkeren en ons wenden tot baarlijke nonsens. Niet alleen simpele zielen en dwaze geesten worden door deze ziekte bevangen. Ook de allerbesten, die normaal buitengewoon slim en begaafd zijn.

Hoe heeft heel dat filosofenvolk niet zijn best gedaan om ons te laten weten hoe dom en dwaas ze eigenlijk zijn! Ik laat de anderen, die nog veel meer onzin uitgekraamd hebben, maar lopen. Plato was van hen nog het meest godsdienstig en verstandig. Maar ook hij verliest zich in zijn ideeën over een ronde bol.1 Hoe zou het dan aflopen met de rest, als de voornaamsten onder hen, die de anderen moesten onderwijzen, zo leuteren en de mist ingaan?

Zo is het ook met de voorzienigheid. Die kan niet ontkend worden. Want als je ziet hoe het dagelijks leven bestuurd wordt, dan bewijst dat dat de voorzienigheid bestaat. En toch levert dat bewijs de mensen niets anders op dan het geloof dat alles op en neer gaat door de toevallige beschikking van het lot. Zo groot is onze hang naar onzinnige dwalingen.

En dan heb ik het nog het steeds over de allerbesten. Bij het gewone volk heeft de dwaasheid in het ontwijden van Gods waarheid helemaal een enorme omvang bereikt.

1Plato, Timaios.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in