Maar zo’n kennis van God moet ons er niet alleen toe aanzetten dat we God gaan dienen. Deze kennis moet ons vervolgens ook opwekken en oprichten zodat we gaan hopen op het toekomstige leven. Want de voorbeelden die de Heer geeft van zijn vriendelijkheid en van zijn strengheid zijn niet meer dan een begin. Ze zijn onvolledig. Als we dat merken, moeten we daaruit opmaken dat Hij daarmee ongetwijfeld een voorproefje geeft van grotere dingen. Dingen die nog uitgesteld worden tot een ander leven en die dan pas geopenbaard en volledig gerealiseerd zullen worden.
Aan de andere kant zien we ook dat vromen door goddelozen gekweld en verdrukt worden. Ze worden onrechtvaardig behandeld en door laster, smaad en spot gekrenkt. En daartegenover staat dat misdadigers floreren. Ze hebben voorspoed en genieten rust en aanzien. En dat allemaal ongestraft. Maar ook daaruit moeten we opmaken dat er een ander leven komt. Daarin zal onrechtvaardigheid bestraft en rechtvaardigheid beloond worden.
En als we bovendien zien dat de gelovigen meer dan eens door de Heer met de roede getuchtigd worden, mogen we er absoluut zeker van zijn dat de goddelozen al helemaal niet aan zijn gesel zullen ontkomen. Want Augustinus zegt terecht: ‘Als elke zonde nu al publiek bestraft zou worden, zouden we denken dat er niets meer overblijft voor het laatste oordeel. En als God geen enkele zonde nu al openlijk zou straffen, zouden we geloven dat er geen goddelijke voorzienigheid is.’1
We moeten dus bekennen dat in elke afzonderlijke daad van God, maar vooral in al zijn daden samen, zijn goede eigenschappen afgebeeld worden, als op een schilderij. Daardoor wordt heel het menselijk geslacht uitgenodigd en gelokt om God te leren kennen en op die manier echt en volmaakt gelukkig te worden.
Gods goede eigenschappen zijn dus heel duidelijk zichtbaar. Maar wat hun belangrijkste doel is, welke kracht erin schuilt en waarom we die moeten overdenken – dat begrijpen we toch pas als we afdalen in onszelf en nagaan op welke manieren de Heer in ons zijn leven, wijsheid en kracht laat zien en hoe Hij zijn rechtvaardigheid, goedheid en welwillendheid tegenover ons aanwendt.
David klaagt terecht dat ongelovigen geen wijsheid hebben, omdat ze geen rekening houden met Gods diepe plannen in het bestuur van het menselijk geslacht. Psalm 92:6-7 Tegelijk is ook helemaal waar wat hij ergens anders zegt: Gods wonderbare wijsheid is op dit punt groter dan het aantal haren op ons hoofd. Psalm 40:13
Maar dit onderwerp zal later uitvoeriger aan de orde komen en daarom laat ik het nu rusten.
1Augustinus, De civitate Dei I, 8.