Dan is er nog een tweede zonde. Als bijgelovige mensen met God rekening houden, dan is het altijd tegen hun wil. Ze wenden zich nooit uit zichzelf tot Hem en stribbelen tegen als ze naar Hem toegetrokken worden. En ook dan vrezen ze Hem niet uit vrije wil, uit eerbied voor Gods majesteit, maar alleen als slaven die ertoe gedwongen worden. Omdat ze Gods oordeel niet kunnen ontvluchten, sidderen ze. Maar tegelijk haten ze dat oordeel.
Want op goddeloosheid – en alleen op goddeloosheid – is precies de uitspraak van Statius1 van toepassing, dat goden op aarde het eerst ontstaan zijn uit angst.2
Bijgelovige mensen hebben een hekel aan Gods rechtvaardigheid en willen zijn rechterstoel heel graag omverwerpen. Ze weten dat die klaar staat om hun overtredingen te bestraffen. Ze voeren oorlog tegen de Heer, die niet anders kan dan rechtspreken. Ze begrijpen dat zijn macht hen bedreigt en dat ze niet aan die macht kunnen ontkomen. Daarom zijn ze bang.
Ze willen niet de indruk wekken dat ze Hem altijd verachten en daarom beoefenen ze een of andere schijngodsdienst. Maar ondertussen houden ze niet op zich met allerlei zonden te bezoedelen en schanddaad op schanddaad te stapelen. Ze schenden alle geboden van de wet van de Heer en laten geen spaan heel van de rechtvaardigheid die de wet vraagt. Of hun huichelachtige vrees voor God weerhoudt hen er niet van om aangenaam te rusten in hun zonden en zichzelf te vleien. Ze geven liever toe aan de bandeloosheid van hun vlees dan dat ze zich door de teugel van de Heilige Geest in toom laten houden.
Maar dit is een loze en bedrieglijke schaduw van godsdienst. Ja, het is de naam schaduw nauwelijks waard. Hieruit kunnen we gemakkelijk afleiden hoe deze verwarde kennis van God verschilt van vroomheid, die alleen wordt ingedruppeld in het hart van de gelovigen. Uit die vroomheid wordt de ware godsdienst geboren. Toch willen de huichelaars langs kromme wegen de indruk wekken dat ze dicht bij God leven, terwijl ze Hem juist ontvluchten.
Ze horen God in heel hun leven ononderbroken te gehoorzamen. Maar in plaats daarvan gaan ze in bijna alles wat ze doen onbekommerd tegen Hem in. Ondertussen proberen ze Hem gunstig te stemmen met een paar offertjes.
Ze horen God te dienen met een heilig leven en een rein hart, maar in plaats daarvan bedenken ze waardeloze, onzinnige voorschriften uit. Dat ze zich daaraan houden, kan geen enkele waarde hebben om hen met God te verzoenen. Ja, ze wentelen zich nog dieper in het vuil van hun losbandigheid, omdat ze erop vertrouwen dat ze door hun schijnvertoningen het met Hem in orde kunnen maken.
Ze horen hun vertrouwen op God te vestigen, maar in plaats daarvan vertrouwen ze op zichzelf en op schepselen en negeren ze Hem.
Ze wikkelen zich in zoveel dwalingen, dat de lichtvonkjes waardoor ze Gods glorie konden zien, door de walm van hun slechtheid verstikt en uiteindelijk uitgedoofd worden. Toch blijft de kiem die op geen enkele manier van zijn wortel losgemaakt kan worden: God bestaat. Maar die kiem is zo bedorven dat er alleen heel slechte vruchten uit voortkomen.
Ja, daaruit kunnen we nog zekerder afleiden wat ik hier beweer: het godsbesef is de mensen van nature ingeplant. Zelfs de verworpenen worden gedwongen het te bekennen. Als alles rustig is, bespotten ze God. Ze zijn gul met woorden en praatjes om zijn macht te kleineren. Maar als wanhoop hen overvalt, dan gaan ze diezelfde God zoeken. Uit hun schietgebedjes blijkt dan dat ze niet helemaal onwetend waren over God. Maar dat had eerder zichtbaar moeten worden. Nu werd het door hun eigenzinnigheid onderdrukt.
1Publius Papinius Statius (1e eeuw), dichter.
2Statius, Thebais III, 661.
Mooi deze leesbare vertaling. Bij de oude vertaling ben ik er niet doorheen gekomen. Ik heb goede hoop dat het nu lukt.
de wet vraagt. Of hun huichelachtige vrees voor God weerhoudt hen er niet van om aangenaam te ruste
Moet Of hier niet Ook zijn?
Mvg André
Ik ben blij dat je deze vertaling leesbaar vindt.
Het moet inderdaad ‘of’ zijn. Het gaat om twee verschillende groepen bijgelovigen. De eerste groep doet geen enkele poging zich aan Gods wet te houden. De tweede groep probeert zich wel aan de wet te houden, maar doet dat onoprecht en selectief.