David zegt dat goddeloze en dwaze mensen in hun hart zeggen dat er geen God is. Psalm 14:1; 53:1 Dat slaat vooral op hen die het licht van de natuur verstikken en zichzelf opzettelijk dom houden, zoals we zo meteen zullen zien. We zien velen die zo verhard zijn in het zondigen, dat ze verwoed proberen elke herinnering aan God uit te bannen. Maar die herinnering wordt hun vanzelf ingegeven door hun natuurlijk gevoel.
David wil duidelijk laten uitkomen hoe verwerpelijk hun razernij is en daarom zegt hij kortweg dat ze ontkennen dat er een God is. Niet dat zij zijn bestaan daadwerkelijk ontkennen, maar ze beroven Hem van zijn oordeel en voorzienigheid en sluiten Hem op in de hemel als een God die passief is. Maar niets past zo slecht bij Gods aard als dat Hij het bestuur van de wereld zou neerleggen en aan het toeval zou overlaten, alsof Hij blind zou zijn voor de misdaden van de mensen, zodat ze ongestraft hun lusten kunnen botvieren. Ieder die de vrees voor het hemelse oordeel uitdooft en onbekommerd aan zijn eigen begeerten toegeeft, leeft dus alsof God niet bestaat.
Gods rechtvaardige straf is dan dat Hij hun hart met vet omhult. De goddelozen hebben eerst zelf hun ogen gesloten, maar nu zien ze zelfs met open ogen niets meer. Jesaja 6:9-10; Mattheüs 13:13-15 David legt zelf het beste uit dat hij dit bedoelt, als hij ergens anders zegt dat de ogen van de goddelozen geen ontzag hebben voor God. Psalm 36:2 En dat zij in hun wandaden zichzelf trots toejuichen, omdat ze zich wijsmaken dat God het niet ziet. Psalm 10:11
Al moeten ze dus erkennen dat er een God is, ze maken zijn glorie zonder betekenis, door Hem van zijn macht te beroven. Paulus getuigt dat God zichzelf niet kan verloochenen, omdat Hij zichzelf altijd gelijk blijft. 2 Timotheüs 2:13 Daarom kunnen we terecht van hen zeggen dat zij God loochenen door een dode en nutteloze afgod van Hem te maken.
Daarbij moeten we nog dit opmerken: in hun strijd om God uit hun eigen bewustzijn en zelfs uit de hemel te stoten, raken ze toch nooit zover afgestompt, of God trekt hen soms terug tot voor zijn rechterstoel. Maar ze laten zich door geen enkele vrees weerhouden om heftig tegen God te keer te gaan. Daarom staat vast: zolang ze door deze blinde drift worden meegesleurd, worden ze beheerst door een dwaas vergeten van God.