1.18.4 – Gods gebod en Gods wil moeten niet met elkaar verward worden

0
590

Op deze manier wordt ook het andere bezwaar uit de weg geruimd, ja het lost vanzelf op: als God niet alleen gebruik maakt van de dienst van goddelozen, maar ook hun plannen en begeerten gebruikt, dan zou Hij verantwoordelijk zijn voor alle misdaden. En dan zou het dus onterecht zijn dat de mensen veroordeeld worden als ze uitvoeren wat God besloten heeft. Want dan zouden ze gehoorzaam zijn aan zijn wil. Maar Gods wil en zijn gebod worden dan op een verkeerde manier met elkaar verward. Uit talloze voorbeelden blijkt dat dat twee heel verschillende dingen zijn.

Toen Absalom seksuele gemeenschap had met de vrouwen van zijn vader, 2 Samuël 16:22 wilde God door die schanddaad het overspel van David straffen. Maar daarom heeft Hij die doortrapte zoon nog niet geboden om incest te plegen. Hooguit misschien wat betreft David, zoals David zegt over de vervloekingen door Simeï. Want hij erkent dat Simeï hem vervloekt op bevel van God. 2 Samuël 16:10 Maar dan prijst hij Simeï niet om zijn gehoorzaamheid, alsof die brutale hond gehoorzaam was aan Gods bevel. Nee, hij laat zich geduldig tuchtigen, omdat hij in de tong van Simeï Gods gesel ziet.

Dit moeten we weten: als God door middel van goddelozen uitvoert wat Hij in zijn verborgen oordeel besloten heeft, zijn die goddelozen niet te verontschuldigen. Ze zijn niet gehoorzaam aan Gods gebod, maar schenden dat met opzet, omdat ze daar zin in hebben.

De verkiezing van koning Jerobeam is een heel goed voorbeeld van hoe wat de mensen verkeerd doen, bij God vandaan komt en door zijn verborgen voorzienigheid bestuurd wordt. In Jerobeams verkiezing wordt het volk streng gestraft om hun onbezonnen dwaasheid. Want ze hadden de door God ingestelde orde omvergeworpen. Uit ontrouw hadden ze verraad gepleegd aan het huis van David. 1 Koningen 12:16-20 En toch weten wij dat God wilde dat Jerobeam gezalfd werd. 1 Koningen 11:26-40

Er lijkt daarom ook een tegenstrijdigheid te zitten in de woorden van Hosea. Het ene moment klaagt God dat het koninkrijk van Jerobeam is gesticht zonder dat Hij het wist en zonder dat Hij het wilde. Hosea 8:4 Maar het volgende moment zegt Hij dat Hij Jerobeam gegeven heeft omdat Hij boos was. Hosea 13:11 Hoe valt dat met elkaar te rijmen, dat Jerobeam geregeerd heeft buiten God om en dat hij toch door God tot koning is aangesteld?

Nou, dat zit zo: het volk kon zich niet afscheiden van het huis van David zonder het juk dat God hen had opgelegd van zich af te schudden. Toch betekende dat niet dat God niet de vrijheid had om de ondankbaarheid van Salomo op die manier te bestraffen. We zien dus dat God geen ontrouw wil, maar toch op een rechtvaardige manier voor een ander doel het verraad wil. En daarom wordt tegen alle verwachting in door een heilige zalving de aanzet gegeven tot het koningschap van Jerobeam. Daarom vertelt de heilige geschiedenis dat God een vijand verwekte om de zoon van Salomo te beroven van een deel van het koninkrijk. 1 Koningen 12:15

Mijn lezers moeten beide aspecten dus zorgvuldig overwegen. God wilde dat het volk door één koning geregeerd werd. Dat het koninkrijk in twee delen uiteengescheurd werd, gebeurde dus tegen Gods wil. En toch ligt het initiatief voor die scheuring in diezelfde wil van God. Een profeet zette Jerobeam ertoe aan om te gaan hopen op het koningschap, door een woord te spreken en door het teken van zalving. Jerobeam zelf dacht niet aan zoiets. Het gebeurde dus ongetwijfeld niet zonder dat God het wist of het wilde. God had geboden dat het moest gebeuren. En toch is het terecht dat de opstand van het volk veroordeeld wordt. Want het was tegen Gods wil dat ze zich afscheidden van de nakomelingen van David.

Daarom wordt later ook gezegd dat Rehabeam door God het verzoek van het volk hoogmoedig naast zich neerlegde. Zo maakte God het woord waar dat Hij gesproken had door de dienst van zijn knecht Ahia. Je ziet dus hoe tegen Gods wil de heilige eenheid verbroken wordt en toch omdat Hij het wil de tien stammen vervreemd raken van de zoon van Salomo.

Een ander voorbeeld kan hier nog aan toegevoegd worden. Met instemming van het volk, ja zelfs met hun medewerking, worden de zonen van Achab vermoord. Heel zijn nageslacht wordt uitgeroeid. Jehu heeft gelijk als hij zegt dat geen van de woorden van God onvervuld blijft. God had alles gedaan wat Hij gezegd had door de dienst van zijn knecht Elia. En toch berispt Jehu niet voor niets de burgers van Samaria, omdat ze zich hiervoor geleend hadden. ‘Zijn jullie rechtvaardig?’ zegt hij. ‘Als ik een samenzwering beraamd heb tegen mijn heer, wie heeft dan al deze mannen vermoord?’ 2 Koningen 10:7-10

Ik heb, als ik me niet vergis, eerder al duidelijk uitgelegd hoe in een en dezelfde daad zowel de schuld van mensen als de rechtvaardigheid van God zichtbaar wordt. En mensen met een bescheiden inslag zullen altijd genoegen nemen met dit antwoord van Augustinus: ‘De Vader heeft de Zoon overgeleverd en Christus zijn lichaam en Judas de Heer. In deze overlevering is God rechtvaardig en de mens schuldig. Waarom is dat anders dan omdat ze wel hetzelfde gedaan hebben, maar niet dezelfde reden gehad hebben waarom ze dat gedaan hebben?’1

Maar misschien hebben sommigen nog steeds moeite met wat ik nu zeg: dat God niet instemt met een mens als deze er door God op een rechtvaardige manier toe wordt aangezet om iets te doen dat hij niet mag doen. Laten ze dan bedenken dat dezelfde Augustinus ergens anders waarschuwt: ‘Wie zou niet sidderen bij deze oordelen? God werkt ook in de harten van slechte mensen wat Hij maar wil. En toch betaalt Hij hun wat ze verdienen.’2

En wat betreft de ontrouw van Judas: je kunt de schuld voor de misdaad aan God toeschrijven, omdat Hij zelf ook wilde dat zijn Zoon overgeleverd zou worden en Hem ook aan de dood heeft overgegeven. Maar dat is net zomin toegestaan als de eer voor onze verlossing aan Judas geven. Dezelfde schrijver waarschuwt daarom ergens anders terecht dat God bij zijn onderzoek hiernaar niet vraagt wat mensen hebben kunnen doen of wat ze gedaan hebben. Hij vraagt wat ze wilden. Hij brengt hun plan en hun wil in rekening.

Wie dit wrang vinden, moeten maar eens bedenken hoe acceptabel hun eigenzinnigheid eigenlijk is. Iets dat zo duidelijk uit de Schrift bewezen is, wijzen ze af omdat het hun begrip te boven gaat. En ze vinden het verkeerd dat er dingen naar voren gebracht worden die God nooit door zijn profeten en apostelen had laten onderwijzen als Hij niet geweten had dat het voor ons goed was om die dingen te weten. Want onze wijsheid moet niet meer zijn dan een nederige en leergierige acceptatie van alles wat in de Schriften geleerd wordt, zonder uitzondering. Maar wie zich daar brutaal tegen verzetten, zijn het niet waard dat we hun opvattingen nog verder weerleggen. Want het staat nu wel voldoende vast dat ze tegen God in blaten.

1Augustinus, Epistulae, 93,2.

2Augustinus, De gratia et libero arbitrio ad Valentinum, 21,42.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in