1.17.9 – We moeten rekening houden met ondergeschikte oorzaken

0
393

Ondertussen zal een vroom man toch zijn ogen niet sluiten voor de meer ondergeschikte oorzaken. Mensen die hem goeddoen, zal hij beschouwen als uitdelers van Gods goedheid. Maar hij zal hen daarom niet negeren, alsof zij met hun vriendelijkheid geen dank verdiend hebben. Hij zal zich van harte aan hen verplicht voelen. Hij zal graag erkennen dat hij bij hen in het krijt staat en zijn best doen om zijn dank te betalen, voor zover hij dat kan en de gelegenheid zich voordoet. Ten slotte: hij zal God eren en Hem prijzen om de zegeningen die hij gekregen heeft. Maar de mensen zal hij eren omdat ze Gods dienaren zijn. En hij zal begrijpen – want zo is het ook – dat het Gods wil is dat hij verplicht is aan de mensen die God heeft willen gebruiken om hem goed te doen.

Als hij nalatig of dom geweest is en daardoor verlies geleden heeft, dan zal hij bij zichzelf vaststellen dat dit gebeurd is omdat God het wilde. Maar hij zal het ook zichzelf aanrekenen. Stel dat er iemand gestorven is aan een ziekte. Het was zijn taak om hem te verzorgen, maar hij heeft die taak verwaarloosd. Hij weet heel goed dat de gestorvene de grens bereikt had die hij niet kon overschrijden. Maar toch zal hij zijn eigen zonde daarom niet minder hoog opnemen. Hij heeft zijn taak niet trouw vervuld en daarom zal hij vinden dat het zijn schuld is dat de zieke is omgekomen, omdat hij nalatig geweest is.

Als er een moord of diefstal gepleegd is en daarbij sprake was van bedrog en voorbedachten rade, dan zal hij dat zeker niet verontschuldigen door Gods voorzienigheid als excuus te gebruiken. In een en dezelfde daad zal hij onderscheid maken tussen de rechtvaardigheid van God en de slechtheid van de mens, want beide komen ze duidelijk aan het licht.

Maar vooral wat betreft de toekomst zal hij rekening houden met dit soort ondergeschikte oorzaken. Hij zal het meetellen als een van Gods zegeningen als hij genoeg hulp van mensen krijgt om gered te worden. Hij zal niet laks zijn in het nemen van besluiten en niet nalaten om hulp in te roepen als hij ziet dat iemand hem helpen kan. Hij zal bedenken dat de Heer hem alles ter beschikking stelt wat schepselen hem kunnen geven. Hij zal van die schepselen gebruik maken als van legitieme instrumenten van Gods voorzienigheid.

Natuurlijk weet hij niet hoe de dingen die hij onderneemt, zullen aflopen. Hij weet alleen dat de Heer in al die dingen zal zorgen voor zijn welzijn. Maar toch zal hij zijn best doen om te bereiken wat volgens hem het beste is, voor zover hij dat met zijn verstand kan inschatten. Maar als hij besluiten neemt, zal hij zich niet laten leiden door waar hij zelf zin in heeft. Hij zal zich toevertrouwen aan Gods wijsheid, zodat die wijsheid hem naar het juiste doel kan leiden.

Verder zal hij zijn vertrouwen niet op uiterlijke hulpmiddelen stellen. Als die er zijn, zal hij niet onbezorgd op hen vertrouwen en als ze er niet zijn, zal hij niet bang zijn alsof hij in de steek gelaten is. Want hij zal zich steeds alleen aan Gods voorzienigheid vastklampen. Hij zal niet toestaan dat gedachten aan de dingen van het hier en nu hem ervan weerhouden om zijn blik gevestigd te houden op Gods voorzienigheid.

Joab erkent dat de afloop van de strijd afhangt van wat God besluit. De uitkomst ligt in Gods hand. Toch maakt dat hem niet passief. Hij doet ijverig waartoe hij geroepen is. Maar hij laat het aan de Heer over om te bepalen hoe het afloopt. ‘Laten we sterk zijn,’ zegt hij, ‘voor ons volk en voor de steden van onze God. Laat de HEER doen wat goed is in zijn ogen.’ 2 Samuël 10:12

Als wij dat ook weten, zal dat ook ons ertoe aanzetten om steeds tot God te roepen, zonder dat we roekeloos worden of een misplaatst vertrouwen koesteren. Ook zal onze ziel dan gestut worden met goede hoop, zodat we niet aarzelen om onbezorgd en moedig de gevaren te verachten die ons omringen.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in